Samenvatting
In Frankrijk zorgde de revolutie van 1789 voor een keerpunt in de geschiedenis, waarbij de adel en de kerk plaats moesten maken voor de burger. Na de inval door de Fransen in 1795 werd door de patriotten ook in Nederland een eind gemaakt aan de macht van de aristocraten en stadhouder Prins Willem V. Tijdens de Bataafse Omwenteling van 1795 werd onder de leus ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ stemrecht verleend aan mannen die hadden verklaard ‘een onveranderlijke af keer te hebben van het stadhouderlijk bewind, de aristocratie, het federalisme en de regeringloosheid.’ Prinsgezinden, andersdenkenden en vrouwen werden van stemrecht uitgesloten. Voordien hadden alleen grondeigenaren (ook vrouwelijke) stemrecht gehad op het Utrechtse platteland. Oud-advocaat Kees van Schaik (Odijk 1949) onderzocht hoe die revolutie uitpakte in dertien dorpen en gehuchten in het Utrechtse Kromme-Rijngebied. De beloofde ‘gelijkheid’ bleek vooral de achtergestelde rooms-katholieken aan te spreken. Een scheiding tussen kerk en staat was onontkoombaar. Ambachtsheren, Prinsgezinde gereformeerden en rentmeesters van de grondeigenaren verloren hun zeggenschap. Nadat in 1801 de grondwet van de patriotten uit 1798 was afgezwakt en ook Prinsgezinden en andersdenkenden konden stemmen, keerde in 1802 het oude bestel gedeeltelijk terug.