Fragment
Ooit woonden er veel meer Khmer Krom in dit gebied dan nu het geval is. De verdrijving uit hun woningen, het afpakken van hun land en het vernietigen van de oude gemeenschappen was echter niet iets dat hoofdzakelijk of alleen in een ver verleden plaatsvond. Dit gebeurde vooral vanaf het begin van de Onafhankelijkheidsoorlog of Eerste Indochinese Oorlog na 1945. Taylor bezocht een dorp aan de Arecarivier, een zijtak van de O Mon rivier, en sprak daar in 1999, 2003 en 2007 met – vooral oudere – bewoners. De bejaarde Khmer waren in 1999 bezig met het herstel van een vijfhonderd jaar oude wat, die door een Frans bombardement in 1945 was verwoest. De boeddhistische tempel was gebouwd in de tijd dat er nog geen Vietnamezen in dit gebied leefden en hun dorp nog bij Cambodja hoorde. Maar daar konden zij niet vrijelijk over spreken, vertelden zij, want dan liepen zij het risico in de gevangenis te verdwijnen. Volgens hen hadden de Viet Kampuchea Krom in het verleden veroverd op de Khmer. ‘Honderd jaar geleden waren de Khmer de landeigenaren en werkten de Vietnamezen voor ons. Nu zijn de Vietnamezen eigenaren van alle land. De Khmer bezitten alleen nog maar de wats. De overgebleven Khmer werken nu als arbeiders voor de Vietnamese bazen.’ Toen Taylor hen vroeg wat zij van het verhaal van de Vietnamezen vonden dat die honderden jaren geleden verlaten land aantroffen en zich daar vestigden, antwoordden zij dat dit verzonnen was. Er woonden op dat moment alleen Khmer. ‘Zestig jaar geleden was er overvloedig land en leefden de Khmer van hun boomgaarden en rijstvelden. Tijdens de oorlog van de Vietminh met de Fransen werd er hevig gevochten. De Khmer moesten vluchten. Toen het weer vrede was en wij terugkeerden stelden wij vast dat de Vietnamezen ons land hadden bezet en dat wij het onmogelijk terug konden krijgen. Dat is het enige ware verhaal over de Vietnamese vestiging in een verlaten gebied...Wij zaten tijdens die oorlog in een onmogelijke positie. ’s Nachts controleerde de Vietminh het gebied. Overdag, als de Franse troepen kwamen, beschouwden zij iedereen die hier leefde als verdacht en werden de mensen door de Fransen samengedreven op de markt. Als men dan ging werken op het land beschouwde de Vietminh hen weer als degenen die samenwerkten met de Fransen. Er zat niets anders op dan te vertrekken en de Vietminh nam ons land vervolgens in bezit…En onze wats werden ook aangevallen door leden van de Hoa Hao (een religieuze sekte), die roofden en plunderden…Als de regering hoort wat jij zojuist hebt gehoord, zijn wij er nog niet klaar mee. Vertel aan niemand wat je hier hebt gehoord…Na 1975 werden beperkingen opgelegd voor het geven van bijdragen aan de wat. Taalboeken van de Khmer werden in beslag genomen, onderwijsmogelijkheden beperkt en boeddhistische monniken mochten niet meer vrij reizen. In de jaren 1985-1986 werden de maatregelen van de regering verzacht.’ De ouderen, die zeiden dat zij alleen nog de kans hadden door lezen en studeren hun identiteit te bewaren, betreurden het dat het culturele geheugen van de gemeenschap van de Khmer Krom verloren ging en dat in de woorden van een van hen ‘ik niet de eigenaar van mijn eigen land ben, maar dat mijn land gedwongen wordt het goed te vinden dat het wordt overheerst door een ander land’.
Toen Taylor in 2003 en 2007 naar het dorp terugkeerde waren de oude mannen inmiddels overleden, maar anderen – oude vrouwen en een enkele jongere man – schetsten een vergelijkbaar beeld en vulden vooral aan wat er in de laatste decennia was gebeurd. De maatregelen tegen de aloude functies van de wat waren verzacht, maar aan de armoede, het blijvende gevolg van de diefstal van hun land, was volstrekt geen einde gekomen. En hier lag ook de belangrijkste reden voor de achterstand van de Khmer en niet aan wat men van regeringszijde meestal beweerde. Men zocht daar de verklaring bij voorkeur in het geïsoleerd wonen, het gebrek aan opleiding, de weigering zich aan te passen, de exploitatie door een eigen minderheid of een negatieve instelling. Oude vrouwen die op het terrein van de wat leefden vertelden in 2003 dat de Khmer vroeger meestal welvarend waren geweest en dat tijdens de oorlog met de Fransen de Vietnamezen en Hoa Hao alles hadden afgepakt, de Khmer hadden verdreven en gedood. ‘En na de oorlog lukte het niet om het land terug te krijgen…Er wonen nu bijna alleen maar Vietnamese families in de buurt van de wat…wij zijn allemaal arm…[en dat betekent] In mijn familie zijn wij al drie generaties ongeletterd. Toen mijn ouders gedwongen moesten vertrekken, hadden zij geen bestaansmiddelen meer waarmee zij mij en mijn broers en zussen in onze schooltijd konden onderhouden. Dat doet het afpakken van land met mensen.’ In 2007 waren er nog minder Khmer en de wat verkeerde in een deplorabele toestand. Taylors gids, een man van omstreeks 35 jaar, was somber. ‘Het herstel van de wat kost te veel…Het enige werk [voor de Khmer] is goederen naar de markt dragen. Velen verdienen hun bestaan door rijst te snijden op het land van anderen.’ Hij schetste een beeld van het verlies van hun land en woningen in fasen na 1945, van een diaspora van de Khmerbevolking en van een blijvende armoede. ‘Toen het land [in de jaren tachtig] aan de particuliere eigenaren werd teruggegeven was het voor de Khmer onmogelijk de formaliteiten geregeld te krijgen om zo hun land terug te krijgen.’ Het kwam in handen van de Viet, die wel over door hun eigen regering verschafte eigendomsbewijzen beschikten. Een monnik sprak daarom tegen Taylor over een van officiële zijde goedgekeurde onteigening.(bladzijde 95 en 96)
×