Samenvatting
In de zeventiende en achttiende eeuw vaardigden de Staten-Generaal een groot aantal strafwetten uit voor het generaliteitsland Brabant. Deze wetten bevatten voorschriften met betrekking tot het opsporen, vervolgen en bestraffen van moordenaars, doodslagers, verkrachters, brandstichters, vagebonden etcetera. In dit boekje wordt nagegaan in welke mate de verordeningen van de wetgever het strafrecht daadwerkelijk hebben gereguleerd. Werden de wettelijke strafbepalingen ook toegepast door de strafrechter? En welke rechtsregels werden door hem gehanteerd in gevallen waarvoor de wetgever geen bepalingen had opgesteld, dan wel bepalingen die in de ogen van de rechter niet voldeden? Op deze en andere vragen wordt ingegaan aan de hand van strafprocessen die wegens diverse soorten delicten hebben gediend. Daarbij komen achtereenvolgens aan de orde delicten tegen het leven, tegen het lichaam, tegen de eer en goede naam, zedendelicten, vagebondisme en bedelarij, en valsheidsdelicten.
Mr. E.J.M.F.C. Broers is universitair docent rechtsgeschiedenis bij de vakgroep Encyclopedie en Rechtsgeschiedenis van de Universiteit van Tilburg. Hij studeerde Nederlands recht aan de Katholieke Hogeschool Tilburg en promoveerde in 1996 op het proefschrift Beledigingszaken voor de Staatse Raad van Brabant 1586-1795. Sindsdien verschenen van zijn hand diverse publicaties op het terrein van de strafrechtsgeschiedenis en de rechtspraakgeschiedenis.