Fragment
‘24 huis’
De benedenhoekwoning achter de achthoekige pilaren aan de Wijdenesserstraat in de wijk Tuindorp-Nieuwendam, Amsterdam-Noord, met de karakteristieke poortwoningen aan het begin van de zijstraten van de Purmerweg, dat is de plek die ik heb gekend als het huis van mijn grootouders, vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw. Maar het was al veel langer, voordat ik bestond, het ouderlijk huis van mijn vader en zijn broers, al ver voor de oorlog. Mijn grootouders, Sjaan en Antoon, zijn daar gaan wonen in het begin van de jaren 30, toen de wijk net klaar was.
Daarvoor woonden ze korte tijd vlakbij, in een zogenaamde ‘keukenwoning’ – hiermee wordt een woning aangeduid waarin de keuken aan de straatkant ligt - aan het Edammerpad 4, een steeg in Tuindorp-Nieuwendam. Sjaan en Antoon trokken er in na hun huwelijk in 1930. Hun eerste kind werd er geboren, Ton genaamd, met de roepnaam Tonnie, voluit Antoon junior, vernoemd naar zijn vader. Ton zou later mijn vader worden. Kort daarna verhuisden Sjaan en Antoon met de piepkleine Tonnie naar de Nieuwendammerdijk 100, waar de tweede zoon werd geboren, Bert, voluit Bertus. Daarop verhuisde het gezin naar het Tuindorp. De derde en laatste zoon, Willem of kortweg Wil, kwam er in de Wijdenesserstraat 24 hs (deze letters staan voor ‘huis’ oftewel ‘begane grond’). Deze woning zou bijna een halve eeuw hun huis blijven, vanaf de jaren dertig tot tachtig. Het zou zo een monument van familieherinneringen worden. De poortwoningen zelf werden later ook beschermd monument vanwege de bijzondere architectuur.
De hoekwoning op de begane grond was oorspronkelijk ontworpen om de bestemming van winkel te krijgen, maar dit plan werd al snel veranderd zodra het huis klaar was. De bovenwoning werd alsnog losgemaakt van de benedenwoning, zodat er twee gezinnen konden wonen. De trap naar boven in het huis werd omgebouwd tot een soort gangkast, erg geschikt, trouwens, om er een loze ruimte in te maken die zou kunnen dienen als verstopplek, voor een radio bijvoorbeeld.
foto
Wijdenesserstraat 24 huis (uitsnee, Stadsarchief Amsterdam, 1939)
De oorspronkelijke bestemming als winkel verklaart waarom vooral de woonkamer zo ruim was uitgevallen voor een eenvoudige woning. Aan de straatkant zorgden de brede etalageramen voor een royale inkijk in de woning. Ik herinner me dat mijn grootmoeder regelmatig wuifde naar bekenden die al voorbijwandelend naar binnen konden kijken, zonder te hoeven stoppen. Het zicht naar binnen werd slechts in geringe mate gehinderd door de ‘valletjes’ en doorzichtige gordijntjes aan de bovenkant van het kozijn, de bladeren van de ‘vrouwentongen’ op de vensterbank, en andere groene uitsteeksels van minder mooie planten, zoals cactussen.
Mijn grootouders vulden de ruimte met pracht en praal. Het pronkstuk was wel de vrijstaande zwarte glanzende vleugelpiano met pianokruk, midden in de woonkamer. Hoewel deze op zich al veel plaats innam, was er kennelijk nog ruimte voor flink wat meubels. Over de hele breedte van de raamkant was een door mijn grootmoeder zelf overtrokken, verlengde hoekbank tegen de vensters aangezet, die later plek zou bieden aan alle kleinkinderen op een rij. Daarvoor stond een salontafel, ingelegd met glanzende keramieken tegels. Even verderop waren vier riante witleren zitstoelen neergezet, waarvan die van mijn grootvader de grootste was.
De permanent geopende schuifdeuren naar de achterkamer zorgden voor een ruimtelijke doorkijk richting de tuindeuren. Maar zo ver hoefden we niet eens te kijken. Vlakbij de grens tussen beide kamers gaf een forse plantenbak het idee van een stukje ongerepte natuur, met een fonteintje dat zoemend, non-stop een piepklein straaltje water naar boven spoot, met vlak daarboven een opgezet eekhoorntje, half verscholen in de woekerende klimopplanten. In de achterkamer zelf bevonden zich de rekken van de - in dit geval - bovengrondse wijnkelder met daarin vele mandflessen wijn en sangria. Aan de muur hing een olieverfschilderij met een in mijn herinnering wat sombere fruitschaal, aan de handtekening te zien gemaakt door een van de voorouders aan grootmoeders kant.
Op de televisie in de woonkamer stond, naast een fraaie kopie van een stoomschip – een dagelijkse herinnering aan opa’s werk in de haven - een roodbruin stenen beeldje van een halfblote vrouw - of was het een zeemeermin - met een onschuldige oogopslag en een fraai figuur, die zich ontspannen neergevlijd had op een rots.
Aan de muur hing een slingeruurwerk waarvan de wijzers en cijfers van goud leken te zijn. Thee en koffie werden geserveerd met goudgerande kopjes en schotels, met glinsterende zilveren lepeltjes. En al die kopjes, schoteltjes, zilveren lepeltjes, glazen en het kristallen suikerpotje waren bij opa en oma tijdens onze visites non-stop in gebruik, want er leek niet gauw een eind te komen aan het opdienen van hapjes, drankjes en lekkernijen. Als wij kleinkinderen nog maar net een plakje cake bij de limonade op hadden, werd er een paar tellen later alweer een chocolaatje aangeboden, en het was ook niet erg als je er twee nam. Weer even later zette mijn grootmoeder schaaltjes met nootjes op tafel en vroeg ze op bijna bezorgde toon, alsof we al een tijdje door haar verwaarloosd waren: ‘Hebben jullie zin in een kopje soep?’ Nou nee, eigenlijk niet, maar onder zachte druk van onze eigen ouders, die blij waren dat er nu iets gezonds werd aangeboden, lepelden we die ook nog naar binnen.
Tussen de versnaperingen door – het is niet zo dat we alleen maar aan het snekken waren - was het leuk om buiten te spelen. Op het plaatsje achter hadden opa en oma een ruim vogelverblijf gebouwd, waarin exotische vogeltjes rondfladderden. Het was een liefhebberij van mijn grootmoeder. Ze liet ons zien en horen hoe ze fluitend contact kon maken met een Japans nachtegaaltje, Jappie geheten, dat naar haar terugfloot. Er vlogen kwarteltjes en parkietjes rond en op de bodem scharrelden twee krielkippen die er ook al niet alledaags uitzagen. Een paar meter verderop kon je via een paar stoeptreden afdalen naar een vijvertje met waterlelies en goudvissen en daar ook nog omheen lopen, als je kleine voeten had. Even ontspannen was mogelijk in een tweepersoons schommelstoel, maar dat vonden wij kleinkinderen maar een paar tellen boeiend.
Aan de zijkant en de voorkant van het huis liep achter een muurtje een tegelpaadje, aan weerskanten beplant met lelietjes-van-dalen, waarover je heen en weer kon rennen. In de oorlog heeft een verzetstrijder vanaf deze plek achter dat lage muurtje zijn wapen leeggeschoten op soldaten die aan de overkant van de Purmerweg ingekwartierd waren. Het was een drieste actie, want de Duitsers konden terugschieten met een machinegeweer en de kogels vlogen dwars door het huis. Eén van de inslagen heeft mijn oma, zo lang als ze er woonde, voor bezichtiging bewaard, achter het behang waarvan een strook op die plek opzijgeklapt kon worden.
Tuindorp-Nieuwendam was rond het jaar 1930 een van die nieuwgebouwde wijken in Noord waar de gewone werknemer enigszins op stand kon wonen, in relatief kleine maar fijne woningen, waarin zelfs een eigen douche niet ontbrak. De net wat hogere huurprijs van 6,50 tot 8,50 gulden per week was dan ook gerechtvaardigd vanwege deze moderne voorziening. Tuindorp-Nieuwendam was een wijk die de sfeer van het dorp vasthield, met ruimte voor tuintjes en voor plantsoenen. Aan de achterkant van de Wijdenesserstraat konden we op smalle paadjes door sterk geurende gele bloemen rennen die even hoog waren als wijzelf, kleinkinderen.
Bij mij ontstond al met al de indruk dat opa en oma in Nieuwendam rijker waren dan de opa en oma van moederskant, hoewel die in een vrijstaand huis in Landsmeer woonden met een grote lap grond. Ik hield hier als kleuter al rekening mee door voor mijn verjaardag de iets duurdere dingen aan de Nieuwendamse grootouders te vragen.
Mijn Nieuwendamse grootouders woonden in een gewone arbeiderswijk, maar leefden met meer pracht en praal dan de gemiddelde wijkbewoner. Van hun woning maakten zij een klein paleis, van hun tuin een klein paradijs.
×