Fragment
Tot op de dag van vandaag weet ik niet welke kracht in mij ervoor gezorgd heeft dat ik afdaalde in die duistere afgrond. Het was zeker niet het eerste wat in mij opkwam om te doen. Ik ben van nature niet bijzonder dapper aangelegd en alleen de aanblik van het hol had genoeg moeten zijn om me om te laten draaien en me terug naar huis te laten gaan. Mezelf onderdompelen in deze bijna absolute zwartheid was geen optie, zo dacht ik.
Toch heb ik het gedaan. Ik ben naar de rand gelopen, heb naar beneden gekeken, heb gezien dat de verticale schacht uiteindelijk overging in een horizontale tunnel en dat daarin licht scheen. Een rood en geel flakkerend licht, als van fakkels of een andere bron van vuur. Ik zag treden in de rand van de schacht, uitgehouwen als een wenteltrap, breed genoeg om op af te dalen. Ik heb mijn ene voet op de eerste trede gezet, mijn andere op de tweede en ik ben gaan lopen. Dieper en dieper ging ik, tot het maanlicht en het schijnsel van de vlammende bomen mij niet meer bereikten en duisternis me omringd had.
×