Samenvatting
Tineke Swieringa ging al jong op les en oefende elke dag met gretig plezier. Net zo standaard was de ouverture van haar sessies: het geluid van de door haar ouders in het slot getrokken tuindeur. Ze wilden beslist niemand tot last zijn. Maar de buitenwereld kwam wel binnen. Stond optreden op de lagere school echt gelijk aan opscheppen, zoals haar moeder vond? Was je wel muzikaal wanneer je louter van blad speelde? Kon je te slim zijn om van muziek je beroep te maken? Wás je wel slim als je nooit had beseft dat je lessen dienden voor je algemene ontwikkeling en niet als aanloop naar een bestaan als “beroepsarmoedzaaier”? En wat voor toekomst bood een man die fluisterde dat hij “altijd al had gedroomd van een vrouw die op zondagochtend Chopin speelt” terwijl hij jouw spel nog nooit had gehoord? De teksten en gouaches in Pianolessen schetsen de passie van de auteur voor het instrument, het gedwongen studentenleven zonder, en de knipperlichtrelatie daarna. Als ze weer eens toenadering zoekt, sluit ze eerst de ramen. Terwijl ze betreurt dat haar muzikale buurjongen net zo welopgevoed is, en terugdenkt aan de buurman die ooit van haar spel genoot. Misschien was dat wel terecht, toen.