Fragment
De receptionist brengt me naar een spreekkamer met een tafel, vier stoelen en een dienblad met koffie.
‘Je zal schrikken,’ zegt de man tegenover me, die zich als rechercheur Brouwer aan me heeft voorgesteld. Op de tafel ligt een bruine enveloppe met een gestempeld blauw nummer. Daaronder staat een handgeschreven tekst, die ik van bovenaf gezien niet kan lezen. Het zijn meerdere, naast elkaar geschreven medeklinkers. Rechercheur Brouwer draagt een bril met een gouden randje. Het montuur geeft hem een vriendelijke uitstraling. Ik wil weten waarom hij me waar-schuwt. Ik geef geen reactie en kijk naar de bruine enveloppe. De rechercheur opent hem en haalt er een stapeltje foto’s uit.
‘Deze foto’s namen we op de plaats waar we het slachtoffer vonden. Ze lag in de berm, aan de kant van de weg. We kunnen haar gezicht niet meer herkennen. Aan de bandensporen te zien denken we dat ze enkele keren over haar heen zijn gereden.’
Ik hoor wat Brouwer zegt, maar voel dat ik vanbinnen verstijf. Mijn hersens nemen de regie van me over. Gaat het om een auto-ongeluk? Ik rij geen auto, dus wat heb ik hiermee te maken? Zijn ze met opzet over iemand heen gereden? Dit zijn barbaarse daden. Ik ken dit soort wrede acties alleen uit films, waarin maffiosi mensen in chemicaliën oplossen of ze aan vleeshaken ophangen om ze daarna langzaam te laten sterven. Bij zulke beelden spoel ik direct door naar de volgende scène.
Brouwer kiest een tweede foto uit en draait hem naar me toe. Ik zie de rand van een weg, afgebrokkeld asfalt, gras, een kapot kilometerpaaltje, maar het meest in het oog springend zijn besmeurde kleren, een bebloede hand en zwarte haarlokken. Vuil en aan elkaar geplakt. Iets plats, is dat een gezicht? Ik slik en mijn hartslag gaat omhoog. Die jurk. Donkerblauw met witte bloemen.
‘We zijn wat gewend,’ zegt Brouwer, ‘maar dit is geen alledaagse kost. Ze is verschrikkelijk mishandeld. Herken je iets?’
Ik kijk de rechercheur aan en voel een paniekaanval opkomen. Wat kan ik zeggen? Ik weet wie daar ligt, en in een seconde hoor ik haar stem en alle verhalen die ze me vertelde. Een stem die me troostte, maar ook veeleisend en ongeduldig kon klinken. Wie heeft dit op zijn geweten?
‘Ja,’ zeg ik met een benepen stem, ‘ik herken de jurk. Ze kocht hem voor een groot feest.’
‘Ze?’
‘Paula. Daar ligt Paula.’
×