Samenvatting
Bij het thema 'religie en wetenschap' denken veel mensen aan een geschiedenis van conflicten. Toch is bij nadere beschouwing de verhouding tussen geloof en wetenschap in het verleden niet zo gemakkelijk op één noemer te brengen. In de periode 1880-1940, die in dit boek centraal staat, ontbrak het zeker niet aan conflictstof, maar tegelijk was er een sterk verlangen naar synthese van religie en wetenschap. Eind negentiende-eeuw stelden Nederlandse gereformeerden en rooms-katholieken zich steeds positiever op tegenover de moderniteit, inclusief de natuurwetenschap. Naast de bestaande 'liberale wetenschap' bepleitten zij het bestaansrecht van een 'christelijke wetenschap'. Onderbouwing en rechtvaardiging voor deze visie vonden zij in de ideologie van het neocalvinisme en het neothomisme. Gereformeerde en rooms-katholieke natuurwetenschappers moesten het ideaal in praktijk brengen. Ab Flipse beschrijft wat deze idealen precies inhielden, op welke punten ze botsten met de dominante 'liberale' visie en wat ervan terecht is gekomen.