Fragment
3. Suzanne
Op een ochtend werd Suzanne wakker. Ze keek tegen de achterkant van Vinon *). Hij sliep nog en lag met zijn dikke rug naar haar toegedraaid en iets zonlicht scheen door een spleet tussen de gordijnen. Ze kon precies zien dat er een schurftplek op zijn schouder zat. En lager, op het midden van zijn rug prijkte een grote wrat. Nee, Vinon was niet de mooiste van de mannen waarmee ze ooit geslapen had.
Suzanne had gelezen dat schurftmijten hele kleine beestjes zijn die tunnels door de huid graven en daarin eieren leggen. Die beestjes zien er onder een vergrootglas onappetijtelijk uit. Ze voelde een rilling door haar lijf gaan. Wat vies eigenlijk! Zou Vinon dat weten? En zou hij zich wel regelmatig wassen en inspecteren? Suzanne had eigenlijk nooit goed zijn rug bekeken. Wel zijn voorzijde. Zijn borstkas zag er erg imposant uit, hij had een tattoo met de beeltenis van een wurgslang op zijn arm en schouder. En hij had een olijke kop met knijpoogjes. Maar hij was toch wel wat klein van stuk, dik en met korte vierkante vingers. Suzanne keek altijd naar handen en ze kon zich na jaren de handen van veel mensen nog herinneren. Kleine handen, kolenschoppen met zwarte nagels, bloedrode handen en sophanden. Ze waren er in alle soorten en maten.
18. Slob en De Bouter
‘Heren’, sprak de commissaris, ‘jullie beiden gaan een buitenpatrouille lopen langs de grens van Hulsloo. Let op verdachte personen, niet normale omstandigheden, loslopende dieren, vervoermiddelen die verkeerd geparkeerd staan, fietsers zonder licht. Zie je beiden iets verdachts, onderzoek dat goed en neem contact op met het bureau hier. De wachtcommandant zal jullie ondersteunen met adviezen, e.d. Neem een plattegrond mee. Let wel, dit is Hulsloo, een kleine gemeente. Het leven is hier rustiger dan in de grote stad. Wees vriendelijk en open naar de mensen. Nog vragen?’
Slob en De Bouter knikten van niet. Zij waren jonge agenten en hadden net de opleiding afgerond. Beiden hadden een baan gekregen in de gemeente Hulsloo en beiden waren net een maand in dienst.
Het beroep was spannend voor de twee jonge agenten. Elke dag waren er nieuwe situaties. Een melding van iemand die in z’n blootje de kerktoren wilde beklimmen, een dronken vrouw die paardenpoep in een bakkerswinkel had gegooid, een slagersbediende die met een bebloed mes in Zeeman achter een verkoopster had aangezeten. Voor Slob en De Bouter ging er een wereld open en ze leerden veel.
Net toen ze een paar honderd meter het Hulsloose Hertenlaantje hadden ingelopen, hoorden ze een schot en even later nog twee. De kogels floten door het struikgewas. Slob dook meteen omlaag onder een tak.
‘Dekken De Bouter, Dekken!’ Ook De Bouter plofte neer. Precies in een modderige plas. Z’n bril was zoek.
‘Nondeju, wie schiet er nou in een bos waar een normaal mens lekker wandelt? Of zou er een militaire oefening zijn?’ Een eind verderop was wel een legerplaats.
Slob veerde omhoog. Hij had bloed aan z’n neus en een zwarte veeg op z’n gezicht. De Bouter was drijfnat en zag er smerig uit. Hij duwde zich wat omhoog en zocht z’n bril. Die lag er gebroken bij.
‘Zie jij iets?’ fluisterde hij. ‘Nee, nee, ja toch, daar loopt iemand.’ Hij wees naar het pad dat naar rechts afboog. Een bovenlichaam werd zichtbaar. Er liep iemand, een man, die een voorwerp, hij zag het nu duidelijk, een pistool in zijn hand had. Wat nu? Terugschieten? De Bouter wilde zijn pistool pakken maar Slob gebaarde:
’Nee man, niet doen. Eerst rustig aanroepen en dan vragen wat hij doet.’ De Bouter begon:
‘Hallo, hallo, hier de politie van Hulsloo, gooi je wapen op de grond’
De man hield stil, draaide zich om, keek heel verbaasd en gooide het pistool op de grond. Hij deed de handen meteen omhoog.
‘Sorry’, zei hij, ‘sorry!’ Nu kwamen Slob en De Bouter in actie. De Bouter zocht in z’n geheugen de instructies voor het ontwapenen van personen. Eerst moest je ......
‘Kom op, De Bouter, nu optreden.’ Ze stonden op en liepen naar de man.
‘Heeft u zojuist met dat pistool, hij wees naar de plek waar het pistool lag, geschoten?’ vroeg Slob.
Met aarzeling zei de man:
‘Ja. Sorry. Ik heb een paar keer geschoten. Dat ging per ongeluk’.
‘Per ongeluk, wat is dat nou? Je hebt toch zelf de trekker overgehaald? Of niet, hè?’. Dat laatste zei hij een beetje afgebeten. De Bouter pakte het pistool van de grond en deed het in zijn broekzak.
‘Hoe heet je?’
‘Ik ben Ko’, zei de man, ‘ik ben de koster van de kerk’.
‘Koster? En in plaats van de klok te luiden, ben je hier een beetje aan het schieten. Niet zo fraai. Blijf staan want wij bellen met het bureau.’
De wachtcommandant wilde het zekere voor het onzekere nemen en stuurde een auto om de mannen op te halen. Op het bureau ging het gesprek verder.
‘Zo koster, waarom schiet je in het bos met een pistool? En waar komt dat pistool vandaan?’
Ko vertelde z’n verhaal. Hij had het pistool gevonden in de kerk in een kist samen met bankbiljetten, handboeien en een zakje witte poeder. Waarschijnlijk cocaïnepoeder. Het pistool en de cocaïnepoeder had hij mee naar huis genomen. Aan de poeder wilde hij weleens ruiken. Je hoort er zoveel verhalen over. En met het pistool wilde hij wel eens schieten, gewoon eens proberen hoe dat gaat. En natuurlijk wilde hij ook na overleg met de dominee de politie inlichten. Maar de dominee was er niet en daarom was hij toch even naar het bos gegaan om zelf het pistool te proberen.
‘Het waren wel erg harde knallen’, vond hij.
Even later kwam de commissaris binnen.
‘Hé Ko, jij hier?’
‘Ja, ik ben opgepakt door twee agenten op het Hulsloose Hertenlaantje. Ik heb geschoten met een pistool dat ik in de kerkorgelkast had gevonden. Beetje vervelend wel. Ik had dat niet moeten doen, maar het was zo spannend.’
‘Ko, Ko, natuurlijk had je dat niet moeten doen, maar oké het is gebeurd en dat veranderen we niet meer.’
‘Ik ben wel nieuwsgierig waar precies dat pistool vandaan komt. Waar is dat ding?’
De Bouter haalde het wapen uit z’n zak.
‘Ho, ho, De Bouter, heb jij dat pistool zo in je zak gestopt? Je weet dat er sporen op zitten, vingerafdrukken, krasjes en misschien meer. Het pistool had je op de grond moeten laten liggen, foto’s moeten nemen en het daarna in een plastic zak mee naar het bureau kunnen brengen. Bovendien heb je de veiligheidspal niet geïnspecteerd. Levensgevaarlijk. Zo mag dat niet.’ De Bouter verkleurde.
‘Wat we nu kunnen doen’, ging de commissaris verder, ‘is het volgende’:
‘Jullie, Slob en De Bouter gaan samen met Ko naar de kerk en leggen het pistool op precies dezelfde plaats terug. Ook de poeder moet naar die plek. Dan nemen jullie foto’s en noteren jullie de tijd van plaatsen. Ik vermoed dat binnen niet al te lange tijd iemand naar die kist komt kijken en wil meenemen. Helaas heb ik niet genoeg manschappen anders zou ik er iemand laten posten’.
‘Misschien, Ko, kun jij een extra oogje in het zeil houden. Noteer, als je in de gelegenheid bent, namen van personen die in de kerk komen, op het orgel spelen, de toren op willen. Zodra er iets vreemds is, moet je me onmiddellijk waarschuwen. Oké Ko? En van vuurwapens afblijven!’
Ko, Slob en De Bouter verlieten het bureau en brachten het pistool en de zak poeder weer terug naar de plek waar die vandaan gekomen waren. De beide agenten fotografeerden de kist, het orgel en de toelatingsdeuren.
Daarna namen Ko, Slob en De Bouter afscheid.
×