Fragment
Van de man uit mijn herinnering is weinig over, maar dit is die man, dit is pa.
Rond zijn ogen en in zijn voorhoofd staan diepe groeven. Zevenenzestig jaar oud is hij nu, ik geef hem eerder tachtig. Ik leg mijn vinger op zijn lippen en graai mijn stiletto uit de zak van mijn rood-zwart geblokte houthakkersblouse. Na een druk op de knop schiet het roestige lemmet schokkerig naar buiten.
'Lang niet gezien, pa.'
Langzaam gaat zijn blik van mij naar het mes en weer terug. Angstige ogen, op zoek naar herkenning, naar dat kleine jongetje dat hij dertig jaar geleden voor het laatst zag.
Hij buigt zich iets voorover. Zijn mond gaat langzaam open. Een sliert speeksel blijft hangen tussen zijn onder– en bovenlip, als het begin van een web. Ik duw hem terug tegen de rugleuning van zijn rolstoel. Met mijn hand sluit ik zijn mond af.
'Bek dicht.'
Hij kijkt naar me op alsof hij de hemel plots zwart ziet dichttrekken, alsof het nu pas tot hem doordringt wat er aan
de hand is. In regelmatige stoten blaast hij zijn warme, vochtige adem in de palm van mijn hand. Vlug trek ik hem terug. Dit is me te intiem. Hier ben ik nog niet aan toe.
Het kost me moeite om hem aan te kijken. Liever ontwijk ik zijn blik, want of zijn ogen nu vol staan met angst, woede, of vragen, ik wil ze niet zien. Nog niet. Ik laat mijn blik over zijn broze lichaam gaan. Een klein zielig mannetje, niets anders dan een klein zielig mannetje.
×