Fragment
1
De carrousel:
de kwetsbaarheid van de bluffende premier
Het was een winderige dag in de herfst van 2050. Tussen het vallend gebladerte stond het standbeeld van een forse manspersoon dat in de jaren dertig van deze eeuw geplaatst was pal voor het appartementencomplex voor geprivilegieerden. De rijzige oude man, die ernaast stond, was onberispelijk gekleed en had een messcherpe scheiding in de nog immer volle spierwitte haardos. De langst zittende minister president was op de sokkel van het standbeeld gaan zitten en dacht na. Hoe had het kunnen gebeuren wat hem en ons allen was overkomen. Hadden we dan aan het begin van deze eeuw zo zitten te slapen of was hij te narcistisch geweest of had hij naar verkeerde adviseurs geluisterd?
Daarom mijmerde hij hier, aan de voeten van zijn leermeester, die hem ooit in het zadel geholpen had en van wie gezegd werd dat hij van de democratische controle een kat-en-muisspel had gemaakt, een verstoppertje-spelen met de waarheid, kwartetten met de leugen. Corporaal bluffen, je onder laten pissen en lachend opstaan.
De beveiliger had Mark naar buiten zien schuifelen en constateerde inderdaad dat er een grote vlek achter op zijn pantalon zichtbaar was. De infraroodcamera had terecht gewaarschuwd: een delicate glans en grootte en plaats verklapten het geheim van de afkomst. Volgens de regels was de verzorging gebeld: “Hallo, met Carola, wat kan ik voor u doen?” Ze had het onderhanden werk laten vallen en was de lift in gesjokt, want het zou haar niet weer gebeuren dat deze ‘bevlekte’ haar zou ontsnappen. “Hij is wel ons visitekaartje”, had de leiding haar vorige keer diep ingewreven. Ambitieus als ze was, zou het haar niet gebeuren dat ze er door onoplettendheid uitgebonjourd zou worden.
Het lukte haar nog steeds om aan het werk te blijven en ze voelde het ook als haar morele plicht om ondanks haar hoge opleiding voor de mensheid te zorgen zolang ze het nog kon, want door de vergrijzing waren er handen tekort in de zorg. Nee, haar baantje als verzorgster hoopte ze nog even vol te kunnen houden. “Tachtig is het nieuwe zesenzeventig”, spraken de politici, toen de ouderdomsuitkering met vier jaar was opgerekt naar 80 jaar. Ze moest dus nog twee jaar en verzuchtte tegen haar iets jongere collega: “Hopelijk houd ik het vol, mijn spieren willen niet meer zo erg en als ik thuiskom, val ik eerst een half uur op de bank.” Ze waren het samen eens: je moest wel door. Stoppen was geen optie, want er was geen draagvlak om een maatschappij gedomineerd door 60% ouderen te onderhouden.
De bevolkings-ui, die de leeftijdsopbouw weergeeft, was verworden tot een wortel. De pastinaak van de samenleving: weinig kinderen en veel ouderen. Daarom was de AOW-grens opgeschroefd tot 80 jaar, maar bij een zwaar beroep als stratenmaker of steigerbouwer mocht je gelukkig, dankzij inspanning van de socialisten, al met 75 jaar stoppen. De koopkracht van bejaarden met een uitkering was al 40 jaar langzaam teruggebracht en ouderenpartijen die hiervoor moesten opkomen gingen rollebollend over straat. Bejaarden moesten wel iets bijverdienen voor een redelijk bestaan en ouderen beseften zelf ook dat onmogelijk verwacht kon worden dat elke werkende meerdere bejaarden moest onderhouden, naast vele arbeidsongeschikten, een groeiend leger aan ambtenaren en zijn eigen gezin.
Een andere reden dat Carola moest blijven werken was dat de vaste lasten, de prijzen van energie maar ook van water torenhoog waren geworden. Abonnementen, afkoopregelingen, nooit afbetaalde studieschulden en tot in de dood gespreide betalingsverplichtingen hielden de mensheid in een contractuele wurggreep. Pensioenfondsen hadden mensen verleid om voor een risicovoller maar mogelijk hoger rendement te gaan. Hoe anders was het uitgepakt.
De juridisch ongeletterde legde het natuurlijk af tegen de diarree van kleine lettertjes. De stank van misstanden in de samenleving was ondragelijk en werd door de overheid luchtig weggeventileerd naar de hogere luchtlaag van zelfbeschikking.
Daarenboven waren de gemeentelijke lasten en provinciale opcenten door allerlei onnodige regels, die elk risico moesten uitsluiten en die ook weer gehandhaafd moesten worden, enorm gegroeid. De bestuursindustrie, de grootste werkgever, gesymboliseerd door de paarse krokodil, beet gretig naar de bevolking die er ooit zelf mee ingestemd had. Elke hap was niet alleen heel pijnlijk, kostbaar en middelen onttrekkend, maar vergalde ook levensplezier en natuurlijke solidariteit van de burger.
‘Wie betaalt, bepaalt’ was de veelgehoorde kreet van de werkenden en daarom was het gewogen stemrecht ingevoerd, waardoor ouderen nog maar weinig te vertellen hadden. Riep de babyboomer, dat “hij het land had opgebouwd”, de werkenden wreven hem onder de neus dat het hem aan niets had ontbroken en dat hij het hardst had meegedaan de planeet te verwoesten, de aarde uit te putten, de pensioenpotten leeg te eten en de biodiversiteit te vernietigen. De slopershamer van de realiteit sloeg de zichzelf verheerlijkende droombeelden aan gruzelementen.
Daarom was Carola op hoge leeftijd nog steeds aan het werk, en ze klikte kordaat de valbeveiliging van Mark aan de monorail aan het plafond. Zijn rugzak met de gyroscopische evenwichtscompensator en de valdempende airbags gespte ze los. Nu kon er weinig meer gebeuren en geruststellend tingeltangelde de pianomuziek van Chopin afgewisseld met een dixielandbandje met hen mee.
Ze begon aan haar routinepraatje. “Ja, het is een mooie dag, hoewel er voor vanmiddag toch regen voorspeld is.” Hij liep vandaag gewillig mee, dit keer zonder tegen te stribbelen. Zijn steeds meer opkomende driftbuien werden door de elektronische medicatie behoorlijk in de hand gehouden. De wissels van de rails schakelden bijna geluidloos boven hun hoofden naar de voorgeprogrammeerde bestemming als toppunt van lijdzaamheid.
Haar stem was ondanks haar leeftijd nog vast. Het was haar vroeger ook slecht gelukt deze man bij de waarheid te krijgen en toch zette ze dapper door. Zijn handige manier om met de werkelijkheid om te gaan had ze zelfs stilletjes bewonderd. Hoe pijnloos kon hij de waarheid smoren in een vriendelijke glimlach, een kwinkslag en met een menselijke invoeling waarmee je je gezien en vereerd voelde. Mensen konden en kunnen niet boos op hem worden, een immer glimlachende volkscharmeur, een mens van verstold begrip, de ongrijpbare paling in de emmer snot van de landspolitiek, die zich maar niet liet wegsturen.
Uiteindelijk was alles uitgekomen. De mollen van de fossiele industrie niet alleen in het netwerk van bestuurders en topambtenaren maar ook bij de oppositiepartijen. Achteraf bleek dat alle ‘daadkrachtige’ beslissingen door de olieboeren in gefluisterd waren. De voorgestelde afschaffing van dividendbelasting voor buitenlandse bedrijven, de aankoop van aandelen KLM om de ‘hub functie’ te kunnen behouden want in elke trans-Atlantische Boeing ging toen 216 000 liter kerosine. Shell had zelfs zijn eigen pompbediende als directeur op Schiphol gestationeerd. Een deal voor een miljarden waterstofcontract werd er snel door een slechts enkele weken vervangend VVD minister goedgekeurd. Zelfs de door de oppositie gewenste biomassaverbranding bleek de voorloper te zijn van een warmtemonopolie, want elke gasleiding moest uit de bodem gerooid worden zodat nooit concurrentie tussen de verplichte warmte en gas kon ontstaan. Iedereen die goed na kon denken wist dat bomen verbranden slecht voor het milieu was en dat zo de investering in dure warmteleidingen door de staat betaald werd en dat de oliebaronnen zo de slimme uitbaters werden van warmte en elektriciteit en er geen mogelijkheid was voor de burger aan hun wurgcontracten te ontsnappen. Ook werkte het snel afschaffen van de BTW op brandstoffen juist in het voordeel van de olieboeren net zo als het kunstmatig in standhouden van hoog- en laag calorisch gas. De parlementaire enquêtes liepen vast door hun omvang en zo was hij met de schrik vrijgekomen en uiteindelijk was de hoogverraad aanklacht geseponeerd. Het was hem niet in de koude kleren gaan zitten. Nageroepen, uitgejouwd en uitgekotst was de oogst van de langstzittende.
Daarom besloot Carola Mark nog even te temen toen ze bij de verschoningsmachine, aangekocht vanwege het niet beschikbaar zijn van menskracht, aankwamen. Honingzoet vroeg ze de voormalige premier: “Welke geur vindt u vandaag het prettigst? We kunnen kiezen uit seringen of stoofpeertjes.” Hij koos het laatste en ze drukte op de peertjesknop, waardoor de wissel de hangbaan in de goede richting stuurde. Op het kruispunt van de gang richting de seringen en de stoofperen hing de onbestemde geur van voedsel en bloemenweelde. Het rook naar zaterdagavond. Hij stapte op de transportband.
- “Leunt u hier maar tegenaan, dan laat ik uw schoenen losklikken.” Bijna alles ging automatisch, zodat de zorg efficiënt verleend kon worden. Met één persoon verschoonden ze hier tachtig mensen per uur.
- “Waarom moet ik mijn schoenen uit?”
- “U krijgt een schone broek van mij, want uw broek is vies.”
- “Daar heb ik geen herinnering aan”, probeerde hij, maar ze was onverbiddelijk.
Langzaam bewoog de band dieper de pre-sanitatiegang in. De stoofpeerlucht werd bijna ondraaglijk.
- “Ik zie u straks als u weer lekker schoon bent” en zij liet zijn broek tot op zijn enkels zakken. De broek bestond uit twee pijpen die van voor naar achter met een ritssluiting verbonden waren. Het had lang geduurd voordat de pantalon gespleten was in een linker en rechterdeel en de verzorging hier was er blij mee: “Piep maar uit!”
Hij schopte zijn broekspijpen richting de opvangbak. De scanners deden gretig hun werk. De broek had zijn afkomst en geheimen gemeld en de carrousel wist welk programma gedraaid moest worden. De lederen valbeveiliging onder zijn armen trok hem iets op en hij voelde de glimmende roestvrijstalen stangen in zijn knieholten. Hij bungelde onder zijn armen vastgehouden en ervoer dat de metalen steunen onder zijn benen langzaam uit elkaar schoven. Wijd gingen ze uit elkaar.
De dames van het huis noemden dit proces giechelend de automatische gynaecoloog. De afzuigkap kwam al naar beneden en hij huiverde. Straks zou de 48 uurs-luier opeens losklikken en met een doffe dreun op de afvalband vallen. De koude wind van de afzuiger zou de veilige warmte van de poepbroek verstoren. Daarom had hij er zo’n hekel aan. Nooit had hij kunnen bevroeden dat de techniek, ontwikkeld voor koeien, nu op hem losgelaten zou worden. Het scheiden onder de staart was tot stand gekomen in de tijd van de eerste stikstofcrisis en bleek ook uitermate geschikt voor mensen.
De verschoningscarrousel was ondanks alle bedenkingen een uitkomst gebleken: er waren gewoon te weinig mensen voor de zorg. Dat had je van tevoren eenvoudig uit kunnen rekenen, maar door het streven naar een sluitende begroting werden de kosten weggebagatelliseerd om na jaren ingehaald te worden door de werkelijkheid.
Ze zorgden goed voor de ouderen in de Wassenaarse ‘Woonbelofte’ Elke luier werd onderzocht op bacteriën, schimmels, virussen en bloedsporen, en om de week werd de plas gecontroleerd. Er waren stemmen opgegaan in de volksvertegenwoordiging ‘of het niet wat minder kon’. “We hoeven zo een extreme ouderdom toch niet te bevorderen?” hadden de populistische partijen geroepen. Nipt was het voorstel om de zorg terug te schroeven verworpen omdat de groep toch al door natuurlijke selectie van de vele virusplagen veel kleiner was geworden. De dor-hout-strategie had zijn werk gedaan.
De draaimolen draaide een station verder: de douchekoppen van boven en onder sproeiden behaaglijk warm water. De kleine Filipijnse wasvrouw, die net nieuw op deze afdeling was, knikte goedkeurend. Zonder te kijken riep ze vrolijk: “Helemaal schoon, wel beter opletten! En goed naar uw pieptoontje luisteren.”
- “Ik heb geen actieve herinnering aan mijn sanitairsignalen”, sprak hij vormelijk en nu hij toch in trance was, voegde hij er vinnig aan toe: “Ik kan overigens geen niet-gehoorde signalen faken.”
Inmiddels bliezen de fans de met stoofpeertjes geodoriseerde warme lucht het geheel weer droog. Toen ze het wasbeurtresultaat inspecteerde, schrok ze en sloeg haar hand voor de mond om ‘wat ze niet zag’. Om de situatie te redden drukte ze snel op de nivea-knop om met een schimmelwerende damp smetplekjes te kunnen behandelen. De allesverzachtende witte mist vervaagde haar beelden en gelukkig kwam een volgende bewoner er alweer aan. Een verse luier gleed onder zijn billen en met een klik zat hij weer vast. Nu nog langs het kassa-station waar een verse broek klaar hing en werd aangetrokken. Uit de luidspreker klonk met nasaal geluid de analyse van de verschoningsbeurt. “U heeft illegaal bitterballen genuttigd, chocomel gedronken en ook nog een glas rode wijn. Dat is dan 62 neuro 85.” Hij keek verwonderd: hiertegen was niets in te brengen dan lege briefjes. Hij mompelde: “Daar ging weer een rode.” (De neuro is de calvinistische variant van de euro, munteenheid in landen waar de zon minder schijnt.)
“Is het alweer duurder geworden?” riep hij in de microfoon, terwijl hij doneerde. “Ja, er is nu een extra toeslag voor mensen zoals u die op stiekem eten en/of drinken gedetecteerd zijn”, sprak de luidspreker nasaal. Het jarenlang verdoezelen van de vergrijzing had zijn prijs.
×