Fragment
Ik vertel Emma dat ik er nog steeds niet over uit kan dat ik twee jaar geleden van de ene op de andere dag zo ziek werd. Uit de appjes van september 2020 kan ik halen dat ik het in het begin nog niet zo ernstig in zag, net als de huisarts en de POH-GGZ. Maar toen ik alleen maar zieker werd en op het randje van de dood ging balanceren, werd dat anders. Ik voelde me zo ziek, zo bang, zo eenzaam. Wat mankeerde ik in godsnaam en was er nog hulp mogelijk? Ook toen ik begin december 2020 met de oefentherapie begon, af en toe een gesprek met de POH-GGZ had en de intake bij de GGZ-praktijk had gehad, voelde ik me nog zo beroerd en wanhopig. Moet dit ergens toe gaan leiden?
Misselijk, trillend op mijn benen, leeg, uitgeput en doodsbang belde ik aan bij het Hofje van Pauw. Een vriendelijk uitziende man deed open, zette me ‘in de kerker’ en vertrok weer. Ik wilde maar één ding: Weg! Vluchten! De man stak zijn hoofd om de hoek van de deur en vroeg: ‘Gaat het wel? Ik dacht iets te zien?’ Ik knikte en vroeg aarzelend of ik die deur zelf open kon doen. En toen die onvergetelijke glimlach: ‘Ja hoor. Je kunt hem zelf opendoen. Je zit hier niet opgesloten. Ik ben zo bij je.’ Dat moment zal ik nooit vergeten. Het raakte me zo diep. Het bijna gedoofde lichtje van de hoop kreeg toen voor het eerst in vijf maanden een heel klein beetje brandstof. Het blijft onwezenlijk dat de hulp uit zo’n onbekende, onverwachte hoek kwam. Eindelijk iemand die me het gevoel gaf dat ik er mocht zijn, die me het gevoel gaf met ontferming bewogen te zijn. Die mij zag.
×