Samenvatting
In Natiestaat en kolonialisme: een ongemakkelijk verbond wordt de negentiende-eeuwse geschiedenis van het Nederlandse nationaliteitsrecht beschreven vanuit het perspectief van de frictie tussen natiestaat en kolonialisme. Deze frictie komt onder andere tot uiting in de context van het koloniale paneel ‘Hulde der koloniën’ op de Gouden Koets. In 1898, toen de koets aan de jonge Wilhelmina werd aangeboden, werd dit paneel gezien als een passend eerbetoon. Wat de nationaliteit van de inheemse bevolking betreft, kan deze hommage intussen alleen ironisch worden opgevat. Dit boek onderzoekt de sterk etnisch en eurocentrisch gekleurde ideeën over de natiestaat die botsten met de voorstellingen omtrent de identiteit van de gekoloniseerde volkeren, die als ‘anders’ en ‘minder’ werden ervaren. Toch moesten deze volkeren binnen het staatsverband worden betrokken. Hoe gingen Nederland en andere imperialistische Europese mogendheden om met de volkeren in hun koloniën in termen van toebehoren tot het moederland? Welke ideologieën, motieven, belangen en trends zijn er te ontwaren? Een belangrijk figuur in dit debat in Nederland is het vrijwel onbekende liberale Kamerlid Henry D. Levyssohn Norman, die in 1892 een amendement indiende dat resulteerde in het staatloos maken van bijna de gehele bevolking van Indonesië. Maar wat weten we eigenlijk van hem? En wat dreef hem tot dat amendement op die nieuwe Wet op het Nederlanderschap? Ten slotte keren we terug naar de Gouden Koets, met de staatsrechtelijke vraag wie er zeggenschap over heeft: de koning of de premier? En wat moet er met de pronkbrik gebeuren?