Samenvatting
Planten, dieren en andere schepselen zijn er tot eer van God. Ze hebben betekenis, zelfs al zouden mensen er geen waarde aan hechten. Wij zijn de aarde echter steeds meer gaan zien als ons bezit dat we vrij kunnen exploiteren. Klimaatverandering en afnemende biodiversiteit zijn daar de schrijnende gevolgen van. Hoe kunnen we weer respect voor de schepping ontwikkelen en aan herstel werken? Kan christelijke filosofie daarbij een rol spelen? In dit boek wordt betoogd dat God de aarde onderhoudt en daarmee de dragende grond is van ons bestaan. Wij hebben de taak om te participeren in het tot bloei en ontwikkeling brengen van het geschapene. Om aan die opdracht gehoor te kunnen geven zijn een innerlijke transformatie en een koerswijziging nodig. In het eerste deel van het boek staat de verhouding tussen mens en schepping centraal. Hoe moeten we die zien en wat zijn dominante opvattingen geweest? In het tweede deel komt duurzaamheid in verschillende sectoren aan de orde: landbouw, veeteelt en industrie. Daarnaast is er aandacht voor het effect van globalisering, grenzen aan de groei en mogelijke lessen vanuit een heel andere cultuur.