Samenvatting
De gebroeders Benjamin en Nathan Katz bouwden de handel in boeren antiek van hun vader David in de vroege 20ste eeuw uit tot een gerenommeerde kunsthandel met klanten variërend van lokale adel tot internationale verzamelaars. In de beginjaren richtte de handel zich op Dieren en omstreken maar later openden zij vestigingen in Den Haag, New York en Bazel. Kunsthandel Katz speelde een belangrijke rol bij de vorming van de collecties van verzamelaars waaronder Ten Cate, Van der Vorm, Van Beuningen en Bührle en musea zoals Boijmans van Beuningen, het Mauritshuis en het Frans Hals Museum. Na de Duitse bezetting leed de joodse familie Katz onder de restricties van het naziregime. Ondanks de anti-joodse maatregelen zetten Benjamin en Nathan de kunsthandel voort en verkochten – al dan niet vrijwillig – veel aan de Duitsers. In 1942 wisten zij zich met hun families in veiligheid te brengen door een Rembrandtschilderij te ruilen voor visa naar het buitenland. Na de oorlog werden ruim 20 uit Duitsland gerestitueerde kunst werken teruggeven aan de gebroeders Katz. Over de rechtmatigheid hiervan ontstonden grote twijfels en Benjamin werd hiervoor zelfs gearresteerd. Het gerechtelijk onderzoek duurde jaren maar uiteindelijk werd hij ontslagen van rechtsvervolging. Tot aan zijn dood in 1962 bleef Benjamin actief. Zijn zoons Daan en Nico lukte het niet het bedrijf succesvol voort te zetten. Nathan was al in 1949 overleden, zijn zoon David ging door met de Zwitserse galerie tot in 1995. Nazaten claimden begin 21ste eeuw tevergeefs ruim 200 uit Duitsland teruggekeerde schilderijen.