Fragment
De slager stuurde zijn vleeswagen de binnenplaats van het klooster op, met zijn maandelijkse levering. Hij was vroeg vandaag. Zijn anders zo rustige paard stond nu te dampen en te hijgen voor de wagen.
Haastig stapte hij van de bok af en wenkte een heks dichterbij.
“Ik heb wat bijzonders voor u, ik hoop dat u er iets mee kunt.” De interesse van de heks was gewekt, de slager was normaal nooit zo zenuwachtig. Hij kwam al jaren bij het klooster en hij wist dat hij veilig was voor hun toverkunsten. Hij deed zijn wagen open en toonde een stapel bebloed vlees. Hij wrong in zijn handen en keek angstig om zich heen.
De heks keek de slager verbaasd aan. Wat moest ze zien? De slager wees nog een keer en de heks boog zich voorover in de wagen.
“Wat jullie ook met hem doen, ik kan hem niet mee terug nemen,” sprak de slager. De heks begon iets te herkennen wat op een mens leek. Tussen het vlees, onder het bloed, lag een poedelnaakt zwaar gewond jongetje van nog geen tien jaar oud.
×