Fragment
Pag. 9, 10 en 11.
Donderdag 29 december 1983
De taxi ploegde zich in de sneeuwstorm moeizaam een weg over een gracht. In het gelige licht van de straatlantaarns meende hij tussen de vlokken door, de pui van een bekende Jordanese kroeg langs het beslagen raampje voorbij te zien schuiven. Zo te zien op de Rozengracht, waar hij gisteren nog na een uit de hand gelopen vernissage samen met Vic en Ann en een bevriend kunstenaarsechtpaar zo nodig had moeten aanschuiven in een rokerig en met yuppen vervuild kelderrestaurantje.
Goed bedoeld wel allemaal, die benauwende zorgzaamheid voor die ouwe Rinck, die al ruim vier maanden samen met zijn onafscheidelijke fles zijn eenzaamheid zat weg te treuren. Maar na zo’n lange periode van stilte te overrompelend, te ingrijpend.
Vanmiddag, na die Notenkraker in de Stopera en een verplichte borrel bij oude bekenden, die de vereenzaamde zuipschuit ook zo nodig aan hun borst moesten koesteren, was die golf van plotselinge belangstelling en warmte hem te veel geworden.
In een onmogelijk klein, en onder de draai van een trap weggemoffeld typisch Jordaans pleetje, had hij met zijn kop geperst tegen een antiek tegelwandje boven de pot staan kotsen. Toastjes paling, confit de canard en gevulde vijgen, rijkelijk overgoten met kir royal, merlot én calvados - speciaal voor jou gekocht Rinck, dus zeg dan maar eens nee! - weggespoeld na een herhaalde ruk aan de ketting van een weigerachtige stortbak.
De gastheer had hem even later druipend van het zweet aangetroffen op het aanpalende binnenplaatsje. Zittend met zijn broek op zijn knieën op een overvolle vuilnisemmer en voor de natte sneeuw schuilend onder de wrakke duiventil van de buren, had hij te vergeefs getracht in de vrieskou zijn protesterende maag tot bedaren te brengen.
Na een geforceerd vriendelijk afscheid - hou je haaks Rinck, je weet, je bent altijd welkom, en neem die calvados in Godsnaam mee, want dat drinken wij toch niet - was hij als hopeloos geval in een taxi geholpen en afgevoerd.
Achter al die gastvrijheid had hij bij het afscheid in Vics ogen kunnen lezen dat die zich had gegeneerd voor de beroerde indruk die hij als zijn oudste broer bij de Langstra’s had achtergelaten. Alleen Ann was onverstoorbaar gebleven en had met een knuffel duidelijk gemaakt hem niet te laten vallen.
Nog niet…
Met een - setral stasjon vader, enne latu nie berove - wekte de chauffeur hem uit zijn sombere overpeinzingen, en na te hebben afgerekend worstelde hij zich met zijn reistas door de striemende sneeuwbui naar de beschutting van de overkapping.
Afgezien van een bezopen zwerver, die op een bank met zijn warrige kop onder een vette krant zijn roes uitsliep, en een smerig oud wijfje dat een aangevreten hamburger uit een afvalbak graaide en er met haar tandeloze mond met een blik vol verrukking op sabbelde, bood de hal een desolate aanblik. Even naargeestig en ondefinieerbaar als de verlaten stad in H. P. Lovecrafts De bergen van de waanzin.
Moeizaam zoekend naar het juiste perron op een ondergekalkt informatiebord, zag hij in zijn ooghoek hoe achter een reclamezuil twee gasten op sneakers met zonnebril opdoemden die hij liever wilde ontlopen. Hij stortte zich van de eerste de beste roltrap, struikelde door een spelonkig gangetje met goorgelige tegels en botste in een draai op tegen een creoolse knaap met een rood petje, die begerig graaide naar de fles die uit zijn reistas stak.
Zich zijwaarts langs de Antilliaan worstelend, voelde hij hoe iets uit zijn tas werd gegrist. In een flits over zijn schouder in de volgende bocht, zag hij de sneakerboys rukken aan de mouwen van zijn ondergekotste shirt. Het rode petje klokte toekijkend de Père Magloire naar binnen.
Ademloos, en met een waanzinnig bonkend hart, bereikte hij juist op tijd perron 21, waar de laatste intercity naar Den Haag eenzaam in de natte sneeuw als een vreemdsoortig geleed insect mysterieus stond te zoemen. Vanuit een andere wereld braakte een luidspreker holle klanken, soms lijkend op menselijke stemmen, en een onverbiddelijk voortstappende rode secondewijzer zond spoedsignalen naar zijn verdoofde brein.
Blindelings sprong hij in de eerste de beste wagon. Achter hem kwamen hydraulische deuren sissend in beweging en sloten zich met een doffe klik. Hij wierp zijn reistas in het rek en liet zich neervallen op een plek bij het raam in de verder verlaten eerste klas coupé. Twee minuten over half twaalf; de trein zette zich met een aanzwellend gezoem eindelijk langzaam in beweging. Hij mompelde: ‘God zij dank voorbij,’ sloot zijn ogen en viel uitgeput in slaap.
×