Fragment
De beide jongens keken pa Staalman vol bewondering aan Wat wist hij toch veel. Bert vroeg of die Romeinen helemaal uit Rome kwamen.
“Ja, die kwamen helemaal uit Rome. Maar vóórdat de Romeinen kwamen woonden hier de Batavieren en de Kaninefaten en nog eerder de hunebedbouwers. Wat die hunebedbouwers hier gedaan hebben, behalve hunebedden bouwen weten we niet. Van de Batavieren weten we ook niet veel, alleen dat ze in berenvellen rond liepen en dat ze altijd haast hadden, want ze dronken uit bekers zonder voetstuk.
Van de Kaninefaten weten we intussen veel meer en dat is ook te danken aan de opgravingen zoals nu bij boer Koops. Zo nu en dan vinden ze nog wat houten vaten in de grond terug. Die zitten dan heel diep in de grond en omdat er geen lucht bij kan komen zijn die niet gaan verrotten”.
“Waarvoor gebruikten de Knienevaten die vaten ei-genlijk?” Bert wilde zoals altijd het naadje van de kous weten.
“Het zijn geen Knienevaten maar
K-a-n-i-n-e-v-a-t-e-n.” verbeterde pa Staalman. “Daar be-waarden ze hun bier in want het is bekend dat de Kani-nevaten van feesten hielden en hun bier in grote vaten be-waarden. Die groeven ze dan gedeeltelijk in de grond om het bier koel te houden.”
Johan had het vermoeden dat zijn vader hun weer wat op de mouw probeerde te spelden. Hij stapte daarom maar over op het volgende onderwerp.
“En hoe zit het dan met die Romeinen, hoe kwamen die dan hier? Reden die op paarden of ezels of misschien op kamelen?” Pa moest even lachen om de vraag van zijn zoon.
“De Romeinen hadden natuurlijk geen kamelen want die leven alleen in de woestijn. Eigenlijk ging dat heel eenvoudig. Ze lieten zich eenvoudig met de stroom mee de Rijn afzakken en kwamen zo hier terecht.”
De beide vrienden keken ingespannen naar het gezicht van pa Staalman. Meestal kon je aan zijn gezicht zien dat hij iets zat te verzinnen. Dan zag je van die kleine rimpel-tjes aan de zijkant van zijn ogen.
“Dat was een knap verre reis. Dat duurde natuurlijk wel even voor die hier waren, pa?” stelde Johan vast. Hij had de rimpeltjes bij zijn vader gezien.
“Ja, maar ze namen altijd brood mee voor onderweg als ze een verre reis gingen maken.”
Pa stond op en liep naar buiten. Hij moest even zijn pruim uitspuwen anders kon hij niet goed praten. Boven-dien moest hij even goed nadenken, want dat was allemaal zo lang geleden. Intussen dronken de jongens van hun chocolademelk. Die was helemaal vergeten en koud ge-worden, maar smaakte desondanks toch lekker. Toen pa weer achter het spinnewiel was gaan zitten vertelde hij verder.
“Nou, die reis viel eigenlijk best mee, want de Ro-meinen hadden in die tijd kontjes van kurk en daarop dre-ven ze dus vanzelf met de stroom mee de Rijn af. Ze hoef-den alleen maar te sturen.”
De jongens schudden van het lachen en zelfs moeder Staalman die aan de andere kant van de tafel zat te breien lachte even hard mee. Ze keken elkaar en daarna pa Staalman ongelovig aan, maar die vertrok geen spier van zijn gezicht.
×