Samenvatting
Een boek voor lotgenoten en hun omstanders
Na de dood van 'haar betere ik', haar man en schrijver Karel Glastra van Loon, behoorde Karin plotseling tot dat lastige volkje van weduwen en weduwnaars. Op zijn veel te vroege dood volgde een periode van vallen en opstaan, waarin het verlies als zoutzuur doorvrat. Zonder hulp van anderen redt niemand het, maar toch stond bovenaan haar ergernissenlijst het goedbedoelde zinnetje 'Je mag mij altijd bellen'. Want hoe welgemeend ook, dit is hulp die je met lege handen achterlaat...
Omdat je in je diepste wanhoop niet wilt bellen en niet kúnt bellen, omdat je slechts denkt: nee, het gaat niet! Zij moeten míj bellen!Het duurde honderden dagen, maar uiteindelijk volgde er een periode waarin Karin terugveerde en haar levenslust hervond. Met dit boek, waarvan inmiddels meer dan 50.000 exemplaren verkocht zijn, wist ze een stem te geven aan haar vele lotgenoten in rouw.'Natuurlijk weet ik wel dat hij niet meer thuiskomt, dat hij niet meer naast me op de bank zal zitten, met een arm om me heen en mijn hand in de zijne. Ik weet het elk moment van de dag. Maar toch is er in mijn hoofd ook een parallelle wereld waarin ik naar hartenlust mijn leven van weleer leef. Ik koop een nieuwe lamp voor de woonkamer, maar wel een die ook naar zijn smaak is. En het lavendelblauw voor de muur meng ik net zolang met wit tot ik weet dat ook hij ermee akkoord zal gaan. In elke tweede zin die ik tegen de kinderen zeg, wordt hun vader genoemd. En in bed lig ik nog altijd keurig op mijn helft, terwijl ik in mijn dromen naar hem op zoek ben.'