Fragment
Nog twee zomervakanties werkten de zusjes bij de Heldersche Melk Centrale, maar toen Fleur naar de examenklas ging, stuurde Clara de meisjes naar de Rijkspostspaarbank. Administratief werk bracht meer geld in het laatje, zei ze. Fleur en Rosie moesten er kaartenbakken gaan bijwerken. Het werk was verschrikkelijk saai, dag in dag uit van negen tot vijf beduimelde klantenkaarten controleren en overschrijven. Het enige leuke eraan waren de gekke achternamen die ze er leerden kennen. Namen waarvan ze zich afvroegen hoe iemand die hadden durven verzinnen. Dat sommige mensen zich niet doodschaamden: Tietjes, Poepert, Kattedrek, Van der Reet, Naaktgeboren en ga zo maar door. Rosie kreeg tot groot ongenoegen van haar chef om de haverklap de slappe lach. Fleur waarschuwde haar bezorgd, dat ze zich in moest houden om geen gedonder met hun stiefmoeder te krijgen, maar toen Rosie het bij het zien van de naam Kutlik opnieuw uit proestte en met een denkbeeldige telefoonhoorn aan haar oor theatraal “hallo, spreek ik met meneer Kut-lik?” begon te roepen, had de afdelingschef genoeg van haar brutale grappen en kon ze op staande voet vertrekken.
Voor Fleur leek er geen einde te komen aan de muf ruikende groene kaarten die iedere nieuwe dag met bakken tegelijk uit onzichtbare kasten tevoorschijn kwamen. Ze hield zich van ’s ochtends half negen tot ’s middags vijf uur angstvallig stil en staarde onafgebroken in de kaartenbak, bang dat ook zij naar huis gestuurd werd en zij zich daarmee de woede van Clara op haar hals zou halen. De vette bruine laag tabaksrook die zich in de loop der jaren aan het behang had vastgezet verspreidde een bedompte geur en die ranzige lucht sneed haar bij vlagen de adem af. Dan moest ze kokhalzen en haar ogen draaiden daarbij zo onopvallend mogelijk van links naar rechts om te zien of iemand het had gemerkt. De mensen die zij iedere ochtend op het werk passeerde roken net zo muf als de afdeling. Ze zaten gebogen over hun werk, de een bijtend aan een stompje potlood, de ander met een smeulende sigaret tussen de bruin uitgeslagen vingertoppen. De grote zwarte klok staarde haar vanaf de wand boosaardig aan en de wijzers tikten expres steeds langzamer de minuten weg.
Een sombere duisternis kreeg haar in zijn greep en de schaduwen van lang verdrongen gebeurtenissen kwamen de laatste tijd steeds indringender naar de oppervlakte. Nu beheersten ze haar leven. Ze was altijd voor alles bang geweest, maar de laatste tijd was die constante angst voor een naderend onheil sterker geworden. Bij de groenteboer had ze klanten horen zeggen dat een jonge televisieomroepster ‘k’ had gekregen. Zij wist wel wat ‘k’ betekende en ook dat de mensen het woord ‘kanker’ niet durfden uit te spreken, uit angst de ziekte te krijgen van het woord alleen al. Fleur had zich daarover nooit druk hoeven te maken, want zij wist niet beter dan dat die dodelijke ziekte alleen voorkwam bij oude mensen. Maar het ongewild opvangen van het nieuws dat een mooie jonge vrouw het had, bracht bij haar een schok van herkenning teweeg. Zij had het ook! Er liep soms zomaar bruin vocht uit haar vagina, dat naar dode kat rook. Ze at niet meer van de stinkende ingewanden die Clara hun opdiste, want ze raakte er steeds meer van overtuigd dat Clara haar wilde vergiftigen en dat haar lichaam langzaam aan het wegrotten was. Ze legde sokken op elkaar in haar onderbroek en waste die ’s avonds voor het slapen gaan uit. Soms stopte het smerige vocht voor enkele weken, maar net als ze opgelucht wilde ademhalen was het er weer, zomaar, zonder enige aanleiding.
Die nacht schrok Fleur wakker uit een angstige droom. Op haar buik zaten bruine rotte plekken waar de maden uit kropen. Ze ging op haar rug liggen en bedekte de rotte plekken met haar handen. Uit angst dat de krioelende maden zich een weg naar haar mond zouden banen perste ze haar lippen op elkaar, wachtend, tot de opgaande zon in het halfdonker de kamer tot normale proporties had teruggebracht. Ze zag dat de rotte plekken waren verdwenen. Ze sprong uit bed en kleedde zich aan. Haar halfvergane tandenborstel propte ze met haar nachtpon in een oude tas van Moesje uit Indië. Daarna haalde ze het zakje met opgespaarde guldens tevoorschijn.
Rosie lag zoals altijd onrustig in haar slaap te draaien. Fleur vroeg zich af of Rosie ook nachtmerries had. Ze schudde haar voorzichtig wakker. Rosie keek slaperig op en wilde zich meteen op haar andere zij draaien, maar Fleur gaf haar geen kans en schudde haar schouder nog een keer heen en weer.
“Roos, ik moet weg. Ik kan hier niet meer blijven, want dan ga ik dood.”
“Waar ga je naar toe dan? Je hebt niemand anders,” mompelde Rosie slaperig.
“Ik ga mammie zoeken. Ze moet ergens in Amsterdam wonen. Daar ga ik naartoe.”
Opeens was Rosie klaarwakker. Ze klampte zich in paniek aan Fleur vast en begon te huilen als een kind dat in de speeltuin haar moeder uit het oog is verloren.
“Doe het niet, Fleur, laat mij niet alleen met haar, zonder jou houd ik het niet vol.”
“Ga dan mee, Roos!”
“Maar je weet helemaal niet of dat wijf ons wel terug wil,” zei Rosie plotseling opstandig, “weet je nog die keer dat ze was gekomen toen jij jarig was?”
Fleur knikte. Ze herinnerde het zich. Hun mammie was gekomen op de dag dat ze veertien werd. Fleur was aangenaam verrast dat Rosie spontaan die gebeurtenis in herinnering bracht en een warm geluksgevoel maakte zich van haar meester. Haar zusje ontkende het tenminste niet meer. Misschien kon Fleur haar toch nog overtuigen om met haar mee te gaan. Ja, ze herinnerde zich het voorval maar al te goed en het had haar sindsdien nooit meer losgelaten. Mammie had hun broertje Carl meegenomen. Stoer hielp hij haar met het dragen van de tassen met heerlijkheden die ze voor hen had meegebracht. Fleur had door een kier in de geopende voordeur een glimp opgevangen van mammies prachtige gezicht, maar Clara had hun echte moeder met al haar tassen buiten op het portaal laten staan en de deur dichtgesmeten. Hun vader had woorden met haar gehad en hij had een stoel gepakt en die op het portaaltje neergezet.
Uit woede had Clara de meisjes in hun kamer opgesloten. Moesje was haar kamertje uitgekomen en ze had Clara gevraagd om mammie binnen te laten en haar een kopje thee aan te bieden. Clara was alleen maar razender geworden en had geschreeuwd dat zij zich er niet mee moest bemoeien. “Weg hier, hoor je…, blijf uit mijn buurt, of ik stop je in een tehuis!” Moesje had haar de rug toegekeerd en was de keuken ingelopen om thee te zetten. Zij had de thee met drie glaasjes ranja en een schaaltje koekjes op een dienblad gezet en hun vader naar de keuken geroepen om het blad van haar over te nemen.
“Zij komt voor haar dochters, zoon, laat de meisjes naar hun moeder gaan. Het is de wil van onze Koningin,” had Moesje kalm tegen hun vader gezegd. Clara was de keuken ingestormd en had Moesje ruw opzij geduwd, maar hun vader had het dienblad al uit haar handen gegrist en stevende met de meisjes voor zich uit op de voordeur af. Hun mammie had al het lekkers en de cadeautjes op het beton in het trapportaal uitgepakt. Fleur had een prachtige taart gekregen in de vorm van een bloemenmand. Maar de volgende dag hadden de zusjes de herinnering aan het heerlijke halfuur dat zij met hun echte mammie en broertje hadden doorgebracht, uit hun herinnering gewist.
Na het vertrek van hun vader die avond had hun stiefmoeder de slapende meisjes ’s nachts uit bed gehaald en ze aan hun haren naar de badcel gesleurd. Daar had zij de kinderen met de rubberen afvoerslang van de wasmachine afgetuigd. Rosie was gaan braken en Clara had het braaksel met haar handen opgeschept en in haar keel terug geperst. Daarna had ze de slang aan de kraan van de mandiebak gekoppeld en Rosie met de harde koude straal afgespoeld. De meisjes hadden de nacht doorweekt tegen elkaar aan in de koude badcel doorgebracht en de volgende ochtend had Clara hen zonder eten naar school gestuurd alsof er niets aan de hand was. Ze hadden Moesje die dag niet te zien gekregen. Fleur had zich later nog in stilte verwonderd over de ‘wil van de Koningin’. Zij begreep niet wat Koningin Juliana met hun moeder te maken had. Kenden ze elkaar soms? Als dat zo was, waarom moesten ze dan in deze hel blijven en mochten ze niet met hun eigen moeder meegaan? Een echte koningin moest dat toch gemakkelijk kunnen regelen? Of had Clara de Koningin soms ook in haar zak?
Rosie was verschrikkelijk bang voor wat Clara zou doen, als zij erachter kwam dat haar dochters er vandoor waren gegaan. Zij vroeg Fleur om hun stiefmoeder nog een laatste kans te geven. “Kunnen we het dan niet nog één jaar proberen, Fleur?”
“Nee, Roos, het is tijd,” zei Fleur plotseling heel kalm. “Ze is onze mammie, Rosie! Over een jaar ben ik dood.”
Rosie keek haar geschrokken aan en ze zag die vreemde lege blik in Fleurs ogen. Ze huiverde en verwonderde zich erover dat ze die blik nooit eerder in haar ogen had gezien. Nee, dat was niet waar, realiseerde Rosie zich nu. Ze kende die blik wel, maar had er nooit eerder bij stilgestaan dat het leven voor Fleur zo zwaar was. Fleur deed gewoonlijk alles wat haar werd opgedragen en ze klaagde nooit. Fleur was haar grote zus, de beschermengel die er voor haar was, als de treiterijen van hun stiefmoeder haar wel eens te veel werden. Rosie voelde zich door Fleur beschermd, Fleur was de enige persoon die zij durfde te vertrouwen. Fleur zou haar nooit in de steek laten. Trouwens, hoe hield zij het hier nog uit zonder haar dappere zus? Rosie stapte uit bed en begon haastig haar kleren over haar nachtpon aan te trekken.
“Oké dan, ik ga mee.”
×