Fragment
Een eenzame tijd werd het voor Haefkens zeker niet, want zijn vrouw Wilhelmina en dochtertje Johanna vergezelden hem tijdens de reis en zijn gehele verblijf in Guatemala. Het avontuur begon op 1 juni 1826, toen ze met z’n drieën in Hellevoetsluis aan boord gingen van de pakketbrik “Sirene”, die hun via Suriname naar Guatemala zou brengen. De familie Haefkens verkeerde aan boord in goed gezelschap, want ook de pas benoemde consuls P.A.J.L. Ridder de Stuers (benoemd in Bogotá, Colombia) en J. Travers (de nieuwe consul te Trujillo, Honduras) reisden met de Sirene, evenals Haefkens’ viceconsul, de heer Van Drunen.
Gedurende de gehele reis en ook daarna, tijdens het verblijf in Guatemala, maakte Haefkens voortdurend aantekeningen van de dingen die hij zag en van alles wat de familie in Guatemala meemaakte. In 1827 en 1828 werden deze aantekeningen in boekvorm uitgebracht onder de titel Reize naar Guatemala (twee delen) en in 1832 volgde nog een derde boek, Centraal Amerika uit het geschiedkundig, aardrijks-kundig en statistiek oogpunt beschouwd.
De reis naar Suriname duurde in totaal 41 dagen, waarna ook nog een kort bezoek aan Curaçao en Cartagena, Colombia gebracht werd. Op 9 september 1826 waren ze eindelijk in de buurt van Guatemala, waar ze voor anker gingen in de baai van Trujillo, Honduras. Daar zette de familie Haefkens voor het eerst voet aan wal in de Federale Centraal-Amerikaanse Republiek en de eerste indruk was positief: de mensen waren beleefd en zachtaardig en ook Trujillo zelf viel niet tegen. In het ene deel van de stad woonden voornamelijk kooplieden en ambtenaren in gepleis-terde huizen, terwijl in het andere stuk de “zwarte en koperkleurige bevolking” woonde, zoals Haefkens het zelf omschreef in Reize naar Guatemala. In een aparte voetnoot gaf hij nog wat nadere toelichting: “De negers, alhier woonachtig, zijn zelven of derselver vaders van het eiland St. Vincent afkomstig, van waar zij, ten gevolge van eenen opstand, naar het op deze kust liggende onbewoonde eiland Ruatan zijn gevoerd, hetwelk alstoen in het bezit der Engelschen was. Deze echter sedert dien tijd dat eiland hebbende moeten verlaten, hebben de negers zich op de vaste kust gevestigd.”
Naast het observeren van de lokale bevolking, bleek Haefkens ook zeer geïnteresseerd in de economische activiteiten die in het gebied werden ondernomen. Samen met zijn vice-consul Van Drunen bezocht hij daarom een “mahoniehakkerij”, die onder leiding stond van een Spaanse ondernemer. Veel meer was er niet te zien in Trujillo en omgeving, dus op 14 september vertrokken ze richting Omoa (Honduras) en een dag later kwamen ze aan in de baai van Puerto Caballos. Haefkens vond het laaggelegen en door moerassen omringde Omoa zeer ongezond, maar toch ver-baasde het hem hoeveel en hoe vaak de mensen wel niet klaagden over ziekte: “Inboorlingen en vreemden, allen deden zulks.”
Per gehuurd bootje ging de reis verder naar Izabal, maar het werd geen plezierige tocht. Alle opvarenden werden zeeziek door de hoge golven en bovendien ging het ook nog eens stortregenen. De volgende morgen vroeg, om vijf uur ‘s ochtends, aanschouwden ze voor het eerst het Guatemalteekse natuurschoon en genoten ze van de “met zoo veel verscheidenheid van groen en bloemen prijkende oevers.” Ze voeren tussen de steile rotswanden door verder de Rio Dulce op en spoedig passeerden ze het fort “St. Philip”. Daarmee bedoelde hij San Felipe de Lara, het fort dat 140 jaar eerder door de Nederlandse piraten Yankee en Lorenzo werd verwoest (zie pag.17). Dit keer volgden er echter geen lange gevechten, maar konden de Nederlandse bezoekers rustig doorvaren. Volgens Haefkens was het fort “niet veel beter dan een langwerpig vierkant, van eenen twaalf á veertien voet hoogen muur omringd, die aan den waterkant een vier en twintig ponder heeft”. Het stelde niet veel voor, maar de kapitein moest er wel even van boord om zijn lading aan te melden.
Om vijf uur ‘s middags begon het laatste stuk van de bootreis en vier uur later bereikten ze het plaatsje Izabal, ten zuiden van het meer met dezelfde naam. De nacht brachten ze nog door aan boord, maar de volgende ochtend, 23 september om acht uur ‘s ochtends, zetten Haefkens, zijn vrouw en zijn 13-jarige dochtertje Johanna dan eindelijk voet aan wal in Guatemala.
×