Fragment
Half uur verder ¼ voor 10, hoorde ik suizen boven in een boom. Na lang turen zag ik een geelachtig rood lichaam, hiel het voor een aap, schoot, maar er viel niets en de bewegingen hielden aan, hoewel minder dan eerst. Het was dus waarschijnlijk geen aap, want die gaan er vandoor. Nog een schot, toen ik het beest beter zag, deed het half naar beneden tuimelen, maar toch bleef het
aan een voorpoot hangen. Eindelijk met een derde schot met kleine hagel om de huid niet te veel te beschadigen, viel het beest vlak langs mij neer en het bleek een kleine miereneter te zijn Myrmecophaga tetradactyla, of zoals Albert hem noemde, Walibi. Ik wachtte de arbeiders op. H. droeg hem en vooruitging ik tot we om 11.10 in ’t kamp aankwamen. Bij Faber ging ik eten en vervolgens gaf ik hem een gedeelte van mijn voorraad, wat hem nogal tegenviel. De indianen stroopten vervolgens, niet onverdienstelijk, het beest, en daarna, na eerst een enorme regenbui genoten te hebben, zoutte ik de huid in. H. zou ’t beest, dat oneetbaar is, koken, om het geraamte te krijgen, maar daar alle botjes losgeraakt waren, heb ik het niet bewaard. Vervolgens gingen wij na het bad met zijn drieën eten en om ½9 zochten we onze resp. kooien op.
×