Fragment
De kamerdeur gaat open. Tussen een streep licht door kijkt zijn Ma naar binnen, „Hé, slaapkop, al wakker?“
„Ma, ben jij het echt?“, kraakt Florian slaperig. Zijn Ma grijnst, „Nee, ik ben alleen een hologram.“
„Zijn we nog in Hamburg?“
„Je slaapt nog, lieverd,“ schudt ze lachend haar hoofd, „Nee, we zijn niet meer in Hamburg. Jammer genoeg. Of zie je een grote kersenboom, als je naar buiten kijkt? Je uitzicht nu is een grasveld en kale bomen.“
„Het kon slechter.“
„Precies. Uitkijken op een binnenplaats vol vuilcontainers, zwerfkatten en ratten,“ komt ze op de rand van Navaro zitten, schakelt de witte lamp op zijn nachtkast in en legt een hand op zijn voorhoofd, „Hoe gaat het met je? Ben je al beter?“
Florian knikt. Zijn gewrichten doen geen pijn meer en belangrijker, zijn keel voelt niet meer als schuurpapier aan. Zijn Ma geeft opgewekt haar mening, „Je ziet er beter uit. Niet meer als beschimmelde kaas.“
„Dank je,“ wrijft Florian de slaap uit zijn ogen, „Heb je een ontbijt klaargezet?“
„Ja,“ staat Anna op, „Haast je, voordat je koffie koud is.“
„Koude koffie schijnt mensen mooier te maken.“
„Je bent al de mooiste jongen hier,“ glimlacht ze en sluit de deur achter zich.
×