Samenvatting
In zijn Filosofie van het geld werpt Simmel licht op vele zaken en dingen die we ons niet meer realiseren of nooit beseft hebben, maar die vaak nog heel actueel zijn. Of het nu gaat om prostitutie of de positie van de vrouw, de rekenkundige essentie van de moderne tijd, consumentisme of natuurbeleving, alle worden – naast vele andere fenomenen die hij beschrijft en die op een of andere wijze aan geld gerelateerd zijn – in een verrassend perspectief geplaatst. Daarbij hanteert hij geen systeem, maar tracht hij wel beredeneerd tot een bepaalde visie over ‘geld en zijn gevolgen’ te komen door stapsgewijs de oppervlakte van het leven, en de diepere dimensies ervan, af te tasten en bepaalde basisbeginselen van zijn filosofie zoals de subjectieve en objectieve geest of cultuur – voor zover onze levensstijl afhankelijk is van de verhouding tussen deze en aansluit bij het geldverkeer – tegen elkaar af te wegen. Hieruit komt naar voren dat de hegemonie van het (geld)middel over het doel, van de objectieve over de subjectieve cultuur, haar resumé en accumulatie vindt in het verlies van de innerlijke waarde en van de waardigheid van de mens en van de ‘definitieve’ zin van het bestaan. Omdat de mens echter volledig is aangewezen op de categorie van doel en middel is het waarschijnlijk zijn ‘eeuwig lot’ de tweestrijd te ondergaan tussen de eisen gesteld door het directe doel, en die door de middelen – zoals geld. Georg Simmel (1858-1918) kwam in Berlijn ter wereld als de jongste van zeven kinderen. Zijn vader was een succesvol joods zakenman die zich had bekeerd tot het katholicisme. Zijn moeder, eveneens van joodse afkomst, was Luthers. Ook Georg werd Luthers gedoopt, maar keerde het geloof later de rug toe. Het voortijdig overlijden van zowel zijn vader als zijn voogd, bezorgde hem een vermogen en daardoor een economisch onafhankelijk bestaan. In 1881 promoveerde hij in Berlijn op een these over Kant. Vanaf 1885 was hij werkzaam als Privatdozent en later als buitengewoon hoogleraar aan de Friedrich-Wilhelms Universiteit aldaar. Een vaste aanstelling als gewoon hoogleraar zat er niet in. De suggestie is dat dit met zijn (oorspronkelijk) joodse achtergrond te maken had, maar ook zaten zijn brille en niet-academische stijl van lesgeven en onderwerpkeuze hem daarbij in de weg. Zijn colleges waren heel populair, trokken volle zalen en hadden iets van een performance. Simmel was geen systematisch denker, maar moest het meer hebben van de losse, essayistische stijl, waarmee hij een stroom van artikelen in tal van bladen en een reeks boeken voortbracht die in vele talen zijn verschenen. Uiteindelijk kreeg hij in 1914 toch nog het lang verbeide professoraat, en wel aan de universiteit van Straatsburg. Maar juist toen kon hij zijn kunst van het doceren nauwelijks tentoonspreiden, aangezien door het uitbreken van de oorlog de meeste lokalen als lazaret moesten dienen. Als één ding duidelijk wordt uit de Filosofie van het geld, het monumentale werk dat de Duitse socioloog en filosoof Georg Simmel in 1900 het licht deed zien, dan is het wel dit: dat geld niet alleen de grote accelerator van het leven is, van de bevrijding van de mens uit zijn horigheid, maar ook de oorzaak van zijn gijzeling en vervreemding. In het boek worden beide processen op fascinerende wijze beschreven en geduid. Simmel levert kritiek op het liberalisme, en typeert het socialisme als despotisme van het levensritme, en het kapitalisme als de grote ‘verstoorder’ daarvan. Ruim een eeuw voor Piketty wijst hij op de groei van vermogen waar geen enkele arbeidsprestatie tegenover staat door de bezitter. Al met al is de Filosofie van het geld een boek dat gelezen móet worden, al is het alleen maar om zijn enorme historische waarde, maar zeker ook om zijn briljante en nog altijd actuele inzichten. ‘Voor alles wat ik voorafgaand aan de Filosofie van het geld heb geschreven, heb ik mijn belangstelling verloren. Dit is echt mijn boek, van de andere straalt naar het mij voorkomt niets af en lijkt het alsof ze door iedereen konden zijn geschreven.’ Georg Simmel aan Heinrich Rickert (1904)