2 De koloniale wedloop om en verdeling van Afrika
Het begin van de koloniale expansie overzee door westerse mogendheden en de daarmee verbonden slavernij valt samen met de grote ontdekkingsreizen in de 16de eeuw.
Ten tijde van de industriële revolutie begonnen de koloniale mogendheden maar al te goed te beseffen hoezeer zij de rijkdommen van het Afrikaanse continent economisch ten eigen bate konden benutten. .
Van het enorme Afrikaanse continent waren eeuwenlang alleen de kusten bekend. Uitsluitend deze behoefden immers uit commerciële overwegingen slechts bezet te worden om daarna het gebied daarachter op te eisen. Voordat de slavernij in 1863 werd afgeschaft werden de slaven door hun eigen Afrikaanse landgenoten als handelswaar naar de kusten gebracht om daar door Europeanen verhandeld en verscheept te worden.
Na de Middeleeuwen werd er langs de Afrikaanse kusten met de inboorlingen slechts handel gedreven en kerstening (het katholicisme) bedreven. Een van de eerste handelsnederzettingen en de meest bekende was die welke Jan van Riebeeck in 1652 stichtte aan de Kaap de Goede Hoop. Zij diende als verversingsstation voor de schepen van de in 1602 opgerichte VOC op weg naar Oost-Indië. De "Boeren" die zich daar in de 17de eeuw vestigden en ook het voedsel voor de scheepsbemanningen teelden waren grotendeels calvinisten uit de Nederlanden en de Pfalz en Franse hugenoten[1]. Ten tijde van de Bataafse Republiek (1795) werd de Kaapkolonie door Groot-Brittannië bezet. Na het Congres van Wenen (1815) moest de Republiek der Verenigde Nederlanden berusten in de Engelse soevereiniteit, wat grote onvrede onder de blanke Boeren in de Kaapkolonie gaf. In de jaren daarna namen de spanningen tussen de Engelsen en de Boeren sterk toe. De "betrekkelijk" liberale en tolerante anglicaanse Engelsen kwamen te staan tegenover de calvinistische en rechtlijnige Boeren. Een deel van hen wilde zich niet voegen naar de Engelse overheersing noch hun taal als enige accepteren. Evenmin wilden zij de Afrikaanse stammen anders dan als slaven beschouwen. In de jaren na omstreeks 1830 vond dan ook daardoor de Grote Trek van een aantal groepen van in totaal ruim 10.000 Boeren uit de Kaapkolonie naar het noorden en oosten plaats. Daar vestigden deze Voortrekkers zich onder voortdurende strijd met de inheemse stammen, Matabelen en Zoeloes, in het huidige Oranje-Vrijstaat, Transvaal en Natal. Bekende Voortrekkersleiders waren G.M. Maritz, A.H. Potgieter, A.W.J. Pretorius en P. Retief. Nadat deze laatste wegens een op wederzijds onbegrip gebaseerd misverstand tijdens een banket samen met een aantal andere Voortrekkers in 1838 door Zoeloes in Natal was vermoord, vestigden de Boeren nog in dat jaar hun macht in dat gebied na de door Pretorius gewonnen slag bij Bloedrivier.
Rhodesië ontleende zijn naam aan Cecil J. Rhodes (1853–1902), die in de Kaapkolonie in 1889 de British South Africa Company (Chartered Company) had opgericht. Nadat hij in 1895 het recht had gekregen mijnen te exploiteren in een zeer welvarend gebied, Masjonaland genoemd naar de daar gevestigde Masjona, werd dat gebied Rhodesië (nu Zimbabwe) genoemd. Al eerder waren de oorspronkelijke Masjona bedreigd door de Matabelen, die op hun beurt omstreeks 1840 door de blanke Boeren uit Zoeloeland (Transvaal) over de Limpoporivier naar het gebied waren verdreven. In de jaren 1896/1897 kwamen zowel de Matabelen als de Masjona in opstand tegen de Engelsen. In het onderdrukken daarvan speelde de Engelse luitenant-generaal R.S.S. Baden Powell (1857–1941) een grote rol. Later werd hij bekender als auteur van het boek Scouting for boys (1908) en als oprichter van de "padvinderij". In 1899 en 1900 trokken de Engelsen verder noordwaarts over de Zambesi het aan koper rijke gebied binnen, dat later naar de rivier Zambesi Zambia werd genoemd.
[1] Zie over hun drijfveren blz. 34 e.v.