Samenvatting
De herberg staat in de schaduw van een eik. Er wordt gefluisterd dat Kukulkan, de Gevederde Slang, tussen zijn takken leeft. De eik en de slang zijn niet echt van deze wereld. Ze zijn kinderen van de machtige droomsels van de Leegte en ze ontlenen aan hen hun kennis en hun macht.
Volgens de barman, die zijn buitenaardse natuur verbergt achter een onopvallend gezicht, is het hier dag en nacht een komen en gaan van menselijke en niet zo menselijke wezens. Ze dragen de geschiedenis van een schepping in verval met zich mee. In het schemerdonker van de gelagzaal wordt er gedronken en gegokt alsof elk glas of elk spel het laatst zou kunnen zijn.
De witte heks en de Dood dansen hier regelmatig een tango en de Duivel komt langs om te mijmeren over wat was en over wat komen zal.
Aan een tafeltje, dicht bij de open haard, schrijft een jongeman de laatste regels van zijn epos terwijl aan de grenzen van de werkelijkheid het leger van de Waanzinnige God zich klaarmaakt voor de laatste strijd.