Fragment
"Ineens staat de naakte Lisa op zijn schoot hem bijzonder tegen, maar meer nog… Hij wordt misselijk van zichzelf en waar hij mee bezig is of denkt mee bezig te zijn. Hij draagt Lisa al heel lang geen warm hart meer toe, maar bij de eerste de beste tegenslag, valt hij terug op haar. Wat zei zijn moeder toch altijd tegen hem? “Try, iedereen die voor hij ’s ochtends naar zijn werk gaat, zijn eigen hoop ellende op straat kiept, weet niet hoe snel hij zijn eigen hoop ellende weer moet oprapen wanneer hij in de avond terug naar huis keert”. Je eigen hoop ellende is wat je prefereert als je het vergelijkt met andere hopen ellende. De hoop ellende die Lea hem bezorgd heeft, is ver te prefereren boven dat wat Lisa hem nu biedt en zal bieden achteraf als hij verder gaat met waar hij mee bezig is.
Plompverloren en bruut duwt hij haar van zijn schoot op het bed, slaat de deken over haar heen en zegt: “Kleed je aan en maak dan dat je wegkomt”. “Wat?” zegt ze ongelovig en wanneer de waarheid tot haar doordringt, breekt dan eindelijk de oude Lisa weer door, maskers af, alle schone schijn terug in de kast. “Tristan Stewart, hoe haal je het in je botte hersens om mij zo te misbruiken!” brult ze, “als je denkt dat je hiermee wegkomt, dan ken je mij nog niet goed. Ik laat niet met me sollen!” Ze raast en tiert en staat op, om met geheven vuist op hem af te lopen. Ze ziet er bijna komisch uit als de situatie niet zo nijpend zou zijn, zo met dat gebalde vuistje en die deinende blote borsten. Hij weerstaat de overspannen neiging om in lachen uit te barsten en zegt met kalme stem: “Lisa, het spijt me. Ik was niet van plan om op het laatste moment af te haken, maar het heeft geen zin, ik kan het niet”.
De drank die hij achterovergeslagen heeft, helpt hem niet alles in het juiste perspectief te zien. Woorden die hij wil uiten, vervagen in zijn hoofd op het moment dat hij ze uitspreken wil en beelden van Lisa, die met geheven vuist naakt op hem af komt lopen, vallen in fragmenten uiteen. Zijn blik is troebel, evenals zijn hoofd. Hij heeft moeite zijn ogen scherp te stellen en is zijn emoties niet de baas. Het ene moment voelt hij zich op de top van de wereld, en het andere moment in het diepste dal. Dan heeft hij het gevoel in een razende lach uit te zullen barsten en vervolgens kan hij wel huilen van de pijn en leegte die hij voelt in zijn borst. Het verwart hem.
Ze blijft voor hem staan en dringt zijn persoonlijke ruimte binnen, door bijna tegen hem aan te gaan staan. Schreeuwend en vloekend met schrille stem en maaiende armen, slingert ze hem allerlei verwensingen naar het hoofd. In onvervalste “Lisa is boos en iedereen zal het weten”- taal. Vloeken als een grote kerel, daarin is Lisa goed. Hij heeft zich altijd afgevraagd wie haar tot voorbeeld heeft gediend, maar hij verdenkt Cesar Macintosh, de moonshine-brouwende bootwerker voor wie Lisa alles is.
“Mijn allesie”, noemde hij haar altijd en tegen Tristan placht hij te zeggen met een mengeling van humor en onvervalste haat: "Denk je erom dat mijn allesie niets overkomt?” Hij haatte het zo voor het blok gezet te worden en jaknikkend toe te moeten geven aan Cesar, maar er was weinig anders wat hij kon doen dan juist dat, Cesar liet hem niet gaan zonder de bevestiging dat hij goed op “zijn allesie” zou passen.
En nu stond het kleine “allesie” voor hem te razen en tieren en vloekte als een dragonder: “Smeerpijp, vuilak! Ik ben geen hoer, wat denk je wel niet? Denk je dat je beter bent dan mij met al je centen en mij maar kunt behandelen als een goedkope snol? Klotekop! Flikker! Zwijn!” Hij wordt heen en weer geslingerd tussen acute paniek en hilarische lol. Daartussenin is niets. Dat niveau is helemaal weg. Hij staat daar maar, stijf als een plank met zijn armen naast zijn lijf en weet volstrekt niet wat hij met het kleine vrouwtje moet aanvangen dat hem helemaal stijfvloekt. De illegale drank van Cesar, die een piek heeft gevormd in zijn hersenen, precies tussen zijn ogen, en daar steekt als een derde, alziend oog, maakt het er allemaal niet beter op. Hij wordt overspoeld door indrukken die hij geen halt kan toeroepen en die hem de adem benemen.
En terwijl Lisa maar doorgaat en alles in zijn hoofd draait en steekt en tevens schittert en flonkert als een ster, denkt hij ineens in een flits aan Alexander Stewart, die goede raad van Nechtan ontving in een ver verleden. Het ging over vrouwen: “Ze zijn zo vluchtig als watergeesten, zo merkwaardig en somtijds zo ziekelijk als wisselkinderen”. En die ongezouten mening omtrent vrouwen helpt Tristan in zijn apathie tot een besluit te komen. Wie zich gedraagt als een kind, zal als een kind behandeld worden.
Hij pakt haar hand en wil haar spartelend en heftig protesterend mee naar beneden trekken. Hij slaagt erin, haar als een onwillige koppige ezel achter zich aansleurend, tot aan de overloop te komen. Maar daar grijpt ze zich vast aan de trapleuning en laat niet los. De wanhoop geeft haar een stoot adrenaline en daarmee kracht. Ze schreeuwt onsamenhangende kreten en vloekt nog harder. Maar ze kan roepen zo luid ze wil, niemand zal haar horen.
"Wie zich gedraagt als een kind, zal als een kind behandeld worden", bedenkt hij, voortbordurend op Nechtans uitspraak. Met vlakke hand slaat hij hard op haar billen en dit maakt haar zo aan het schrikken dat ze loslaat. Net lang genoeg voor hem om haar op te pakken en over zijn schouder te gooien. Daar hangt ze beduusd te bungelen, een moment lang met stomheid geslagen. Maar dat verandert snel in razernij. Ze slaat met vuisten op zijn rug en knijpt en krabt hem. Ze probeert hem te bijten, maar hij weet haar te ontwijken. Moeizaam stommelt hij de trap af, onvast op zijn benen en ineens gierend van de lach. Hij is in staat zichzelf van een afstandje te bekijken hoe hij daar, zat als een kanon, een razende naakte Lisa over zijn schouder heeft geslagen als een oude plaid en onvast met haar de trap afstommelt. “Varken, kloothommel, stuk verdriet!” briest Lisa en hij gniffelt, bedenkend dat blaffende honden niet bijten.
Hij bereikt de benedenverdieping, opent de voordeur en trekt haar van zijn schouder om haar zonder pardon buiten neer te zetten, waar ze op haar voeten staat te zwaaien in al haar naaktheid, gillend van onmacht en het onrecht dat haar is aangedaan. Hij trekt zich terug, en slaat zonder pardon de deur voor haar neus dicht, die hij in het slot draait. Daarna zoekt hij haar kleding bijeen, opent het keukenraam en gooit het bundeltje naar buiten, op het vochtige gras. Hij ziet haar een sprint nemen richting haar kleren, met woedende rode konen en flap- flap- flapperende borsten. Het maakt hem aan het lachen en zijn lach galmt door het lege huisje terwijl hij tevens bedenkt hoe triest deze hele situatie eigenlijk is.
Walgend wendt hij zich van Lisa af en stommelt naar de badkamer. In de verte hoort hij haar tegen de deur schoppen en lawaai maken, maar gelukkig kan hij haar gevloek niet verstaan, ook al interesseert het hem geen zier wat ze uitkraamt. Hij wil de confrontatie gewoon niet meer. Hij is het zo moe allemaal. Hij is zichzelf zat, zijn acties, maar bovenal zijn verdriet. In de badkamer steekt hij zijn vinger in de keel en geeft over. Net zolang tot er alleen maar gal uit zijn maag wil komen en de vieze bittere smaak achterop zijn tong hem naar adem doet happen. Hij strompelt naar de wastafel, plengt handenvol water in zijn gezicht en vormt dan een kom met zijn handen om te drinken. Het water smaakt zo goed op dat moment dat hij een dankbare zucht slaakt.
In de verte hoort hij Lisa nog steeds razen. Iets verder weg nu, dus hij vermoedt dat ze tegen zijn wagen schopt of hem bekrast of wat dan ook. Het zal hem een rotzorg zijn wat ze uitvreet, als ze maar maakt dat ze wegkomt. Hij opent het medicijnkastje en pakt de kalmeringstabletten van haar. Aarzelend, drukt hij tenslotte toch drie exemplaren uit de stip en slikt ze door. Dat zal hem helpen vergetelheid te vinden voorlopig…
Tevreden verlaat hij de badkamer en sleept zich naar boven. Na een korte weifeling bij haar slaapkamerdeur, doet hij toch juist die deur open en gaat naar binnen. Zachtjes sluit hij de deur achter zich en slaat haar bed open waar hij in gaat liggen, op zijn zijde, met zijn wang op haar kussen dat bekend geurt. Het andere kussen pakt hij op en legt het over zijn hoofd, zijn oor en ogen bedekkend. Zo sluit hij alle geluiden buiten. Lisa kan schreeuwen, razen en vloeken wat ze wil, hij zal haar niet horen. Hij heeft haar uitgebannen. Zuchtend van gemis zoekt hij zijn plekje in haar bed dat nog steeds naar haar ruikt. Hij stelt zich voor dat ze tegen zijn rug aankruipt en een arm over zijn rug laat gaan. “Welterusten held”, zegt ze tegen hem, “als ik jou niet had…” en met een glimlach om zijn mond, valt hij na een poosje in een diepe kunstmatige slaap".
×