Fragment
Hoofdstuk 1
In de knoest – oerbossen van Incata – hoofdstad van Arkenson
Yasir kwam onder de bramenstruiken tevoorschijn en gleed bijna uit in de modder. Hij kon zich nog maar net staande houden. In zijn rechterhand had hij een valstrik van ijzerdraad vast. Hij mopperde in zichzelf en probeerde de jutezak die van zijn schouder was gegleden, vast te grijpen, maar hij greep mis. De jutezak was al op de grond gevallen. Per ongeluk stapte hij in het donker op het touw, dat om de zak heen zat, en gleed alsnog uit. Hij viel met zijn billen op de grond. Yasir schold een paar flinke scheldwoorden en sloeg met zijn vuisten in de modder. Spatjes modder kwamen op zijn broek terecht, maar dat kon Yasir niets schelen. Het was gewoon niet zijn nacht. Hij had zijn handen opengehaald aan de scherpe haken van de valstrikken toen hij deze lospeuterde van de paaltjes die in de knoest langs het wildspoor stonden. Het bloed stolde maar langzaam, omdat hij niet van ophouden wist. Hij moest en zou alle vallen vinden en meenemen. En nu lag hij dan toch in het donker op de grond. Elke nacht kwam hij naar de knoest; de enzies konden op hem rekenen. In het spaarzame maanlicht telde hij het aantal valstrikken in de zak. Tien. Dat waren er vier minder dan twee dagen geleden. De IJzeren Orde controleerde elke dag de plek van de vallen en plaatste nieuwe valstrikken langs het wildspoor. Als de soldaten de enzies hadden gevangen, smeten ze de panterachtige dieren op een kar en verbrandden hen buiten de stadsmuren van Incata.
×