Fragment
Wat er met deze bewering tot uitdrukking wordt gebracht, is het inzicht dat de uiteindelijke wezensbepaling van de verwijzing van
een ‘laatste’ duidingsvaststelling van het ‘bestaande’, gevonden wordt in haar ‘vreemdheid’. Het benoemend tegenwoordig stellen van de ‘realiteit’ gaat immers onlosmakelijk gepaard met een bewustwording van en gevoeligheid voor het feit dat het fundamenteel onmogelijk is om aan deze naamgegeven ‘ontiek’ een ‘hoogste’ oorzaak- of oorsprongsverheldering te verbinden. De ‘zijnde’-wezenlijkheid is hiermee veroordeeld tot een ‘bestaande’-beschouwing van zichzelf, haar ‘boven’-werkelijke ‘verste’‘interpretatie-instantie’ blijft stellig onbesproken, en dit betekent dat zij zichzelf ten slotte ‘vreemd’ blijft. Iedere kosmologie, of zij nu een wetenschappelijke of een wijsgerige is, wordt met dit probleem geconfronteerd. Zij zal aan het zich ‘voordoen’ van haar onderwerp van studie, de ‘werkelijkheid’ als zodanig, geen ‘laatste’ uitleg kunnen verlenen, ook al is zij in staat om onmiddellijk en
volledig beschrijvend naar het ‘optreden’ van die ‘ontiek’ te verwijzen. Elke poging om het ‘plaatsvinden’ van de realiteit
van een ‘definitieve’ verklaring te voorzien, loopt op niet meer uit dan het naar voren brengen van een ‘zijnde’-bevestiging van het feit dat er een wezenlijkheid ‘geschiedt’. De werkelijkheid wordt wat dat betreft door een strikte ‘bestaande’-’dichtheid’ gekarakteriseerd. Het is deze ‘ontische’ ‘afgeslotenheid’ welke reeds door de taalgemeenschap als de ‘vreemdheid’ van de realiteit wordt aangevoeld en die vervolgens door een wetenschappelijke of filosofische ‘hoogste’ duidingsuitspraak van het ‘zijnde’ in haar wezen kan worden
blootgelegd.
×