Fragment
Later op de avond vraagt Mark of iemand Daniël gezien heeft. ‘In het bos denk ik,’ antwoordt Esther. ‘Ik ga hem wel even zoeken.’ Esther loopt via de achterdeur naar het bos. ‘Daniël, o daar ben je! Ik zocht je,’ zegt Esther. Hij kijkt naar zijn moeder, maar blijft stil. ‘Je lijkt wat somber,’ zegt Esther. ‘Morgen is het maandag…, maar laat maar, mam.’ Esther gaat naast Daniël zitten. ‘Weet je nog een tijdje geleden, voordat we hierheen verhuisden, dat je ons iets vertelde over een belofte die je gedaan had?’ ‘Nee, wat dan?’ ‘Je vertelde ons dat je de belofte had gedaan om voor iedereen goed te willen zijn. Kan je je dat nog herinneren?’ ‘Ja, dat is waar. Maar dat lijkt me nu totaal onmogelijk, het liefste zou ik niemand meer willen zien.’ ‘Probeer om gewoon jezelf te zijn. Dat je bent wie je wilt zijn. Zou je bijvoorbeeld net zoals de anderen willen zijn?’ probeert Esther Daniël te bemoedigen. ‘Net zo gemeen als de anderen zal je bedoelen.’ Esther zwijgt. Daniël verbreekt de stilte. ‘Nee, ik zou niet zoals de anderen willen zijn.’ ‘O nee?’ ‘Andere mensen het leven zuur gaan maken, nee, echt niet!’ Daniël denkt even na en vraagt dan: ‘Waarom doen mensen zo?’ ‘Dat is een goede vraag.’ ‘Maar, wat denk jij?’ ‘Ik sta niet in jouw schoenen, Daniël.’‘Maar wat denk je dan?’ ‘Wat ik denk? Ja, waarom kan iemand gemeen zijn? Het is denk ik vaak, omdat ze niet geloven dat er iemand is die om hen geeft.’ ‘Is dat zo?’ ‘Dat denk ik.’ ‘Maar hoe kunnen deze mensen weer goed worden?’ ‘Daniël, ik zit niet in de situatie waarin jij zit, dus ik wil je geen makkelijk antwoord geven.’ ‘Nee, maar mam, ik heb al wat begrepen. Het is waar, ik heb een belofte gedaan om voor iedereen goed te zijn, dus is het nu de tijd om die belofte uit te voeren!’ ‘Daniël, weet je dat ik heel blij ben om jou als zoon te hebben?’ ‘Ja, dat weet ik mam, dank je wel.’
×