Fragment
Fragment uit hoofdstuk 1:
De classis van Tiel is in de nood geboren. In een periode, waarin Europa werd beheerst door godsdienstoorlogen tussen katholieke- en hervormingsgezinde overheden, met als gevolg dat niet alleen strijd op het slagveld werd uitgevochten, maar dat ook diegenen werden vervolgd, die een ander geloof aanhingen dan in een land of landstreek gebruikelijk was. Dit leidde veelal tot dermate zware gevolgen, dat daardoor veel tegenstand en opstand bij de bevolking werd opgeroepen. Dit alles had grote gevolgen, in het bijzonder voor de situatie in de Nederlanden en in Gelderland, waarin de classis van Tiel haar ontstaan vond. Ook de gewijzigde verhouding tussen kerkelijke en wereldlijke machten, waarbij de kerkelijke machten onder die van de wereldlijke werden gesteld, was niet alleen een breuk met het katholieke verleden, maar zou ook bepalend zijn voor de opbouw van de gereformeerde kerk.
De classis van Tiel omvatte alle kerken in de regio Nederbetuwe, niet te verwarren met het Ambt van Nederbetuwe. Het betrof de kerken van stad Tiel en de kerspelen Echteld, Eck en Wiel, Hien en Dodewaard, Ingen, IJzendoorn, Kerk- en Kapel-Avezaath, Kesteren, Lienden, Maurik, Ochten, Ommeren, Opheusden, Rijswijk, Ravenswaaij, Zoelen en het Fort Nassau op het eiland De Voorn.
Gedeelte uit hoofdstuk 10:
10.2. Conclusies: Als onderzoeksvraag van dit hoofdstuk is geponeerd: "Welke conclusies zijn er te trekken uit de antwoorden op de gestelde vragen?" De belangrijkste antwoorden daarop worden hierna op tweeërlei wijze aangegeven, namelijk vanuit de kerkelijke en de politieke zijde.
10.2.a. De kerkelijke zijde
1. De invloed van de gereformeerde leer was in de Nederbetuwe rond 1565 al dermate groot dat de ontwikkeling van de gereformeerde kerk na de reformatie rond 1578 een goede voortgang kon hebben. Door de politieke ontwikkelingen bleken kerk en overheden op elkaar aangewezen. De kerk had de overheden nodig voor bescherming en voor ondersteuning op financieel en materieel gebied, waarvan de directie in handen van de politieke overheden lag. De overheden hadden de kerk nodig voor steun tot eenheid en regulering van de bevolking.
2. De regio Nederbetuwe is rond het jaar 1578 spoedig van de katholieke naar de gereformeerde religie overgegaan. Vanaf 1579 kwam daar steeds meer vaart in met name door de staatkundige ontwikkelingen. De provinciale synode was met name in de jaren 1579-1583 van belang als theologisch platform en door de directe relatie met de landsheerlijke overheid. Daarna werden de synodale vergaderingen door de overheid beperkt tot eenmaal per jaar en kwam de synode onder toezicht van het Hof van Gelre en Zutphen te staan. Hierdoor ontstond de bestuurlijke vrijheid voor de classes. De classes bleken de aangewezen kerkelijke bestuursorganen te zijn om deze kerkelijke ontwikkelingen te stroomlijnen. Zij stonden dichtbij de kerkelijke gemeenten en plaatselijke overheden en waren dus ook de meest directe en constante aanspreekpunten.
3. Daar er al sprake was van de uitvoering van classicale taken in het jaar 1579 kan dat jaar worden beschouwd als het startpunt van de classis van Tiel. Uit de beschreven gegevens uit de periode 1579-1598 is duidelijk dat de classis toen al functioneerde en ook classicale vergaderingen hield zonder dat daarvan volledige acta zijn bewaard gebleven.
4. In de regio Nederbetuwe waren in het bijzonder de ambtmannen uit de familie Vijgh vanaf 1575 van groot belang voor de ontwikkeling en ontplooiing van de gereformeerde kerk. In het bijzonder hebben in de jaren 1575-1615 ambtman Dirck Vijgh, met het Hof van Gelre en Zutphen, de Arnhemse predikant Johannes Fontanus en de Nijmeegse predikant Jacobus Lomannus zeer geijverd voor de invoering en bevordering van de gereformeerde godsdienst. Zij stonden de classis met raad en daad bij. De opvolgende ambtmannen van Welderen namen vanaf 1690 meer afstand en hadden een geringere mate van welwillendheid. Dit viel met name op ten aanzien van de financiering van de classis en bij het oplossen van financiële en kerkelijke problemen op het platteland. Dit werd ten dele mede veroorzaakt door de houding van de classis.
5. Tijdens de combinatie van de classis van Tiel met de classes van Nijmegen en Bommel in de jaren 1598-1606 en 1606-1613 heeft de classis ook zelfstandig vergaderd. De noodzaak tot combinatie lag in het gering aantal predikanten van de andere classes.
6. De provinciale synode lag feitelijk aan de leiband van het Hof van Gelre en Zutphen. Er diende niet alleen toestemming van het Hof worden verkregen voor het houden van de synode maar ook alle te behandelen gravamina en quaeriturs werden vooraf door het Hof beoordeeld en daarna pas eventueel op de synodale agenda geplaatst. Het was de synode niet toegestaan om zelfstandig resoluties te nemen of ordonnanties te maken.
7. Op het functioneren van de synodale vergaderingen werd controle uitgeoefend door de commissarissen-politiek van het Hof van Gelre en Zutphen. In de loop van de eeuwen was de provinciale synode weinig meer dan een jaarlijkse kerkelijke landdagvergadering als ontmoetingsplaats voor de classicale vertegenwoordigers. De belangrijkste taken waren het behandelen van kerkelijke rechtszaken in appèl, het bespreken van kerkelijke problemen, het doen van voorstellen aan de hoge overheid en de correspondentie met andere provinciale synoden.
8. De drie classes van het Kwartier van Nijmegen vormden in de jaren 1612-1618 het enige remonstrantse bolwerk in Gelderland. Het heeft veel onrust en verdeeldheid gebracht binnen de gereformeerde kerk in de Nederbetuwe. Door de afgescheiden van de Staten van Gelderland bleken de tegenstellingen tussen remonstranten en contraremonstranten niet op te lossen. Er ontstond ook veel ophef omtrent de indiening van de zogenoemde remonstrantse tien punten of positiën door de drie classes van het Kwartier van Nijmegen.
9. De godsdiensttwisten tussen de remonstranten en contraremonstranten hebben de classis van Tiel in de jaren 1615-1618 in twee partijen gescheurd, elk bestaande in de helft van de classis. Deze beide classes functioneerden naast elkaar. Na de oplossing van de geschillen in de jaren 1618-1620 is er nooit meer enige godsdienstige verdeeldheid geweest. De contraremonstrantse gereformeerde kerk in de regio Nederbetuwe bleef de publieke kerk en de classis kon haar classicale taken weer als van oudsher oppakken en voortzetten.
10. De gereformeerde kerk van de Nederbetuwe en de classis van Tiel waren door de overheden ingebed in een woud van wet- en regelgeving. Niettemin heeft de classis in de loop der eeuwen betoond zich als een zelfstandige professionele organisatie te kunnen ontwikkelen tot het belangrijkste kerkelijk bestuursorgaan. Zij had daarbij een bijzonder groot pakket aan taken uit te oefenen en daarbij veel bevoegdheden. Ook de plaatselijke kerkenraden hadden een grote mate van zelfstandigheid en gezag. Zij ontwikkelden zich tot belangrijke plaatselijke besturen, waardoor de classis veel steun verkreeg om haar taken goed uit te kunnen oefenen.
11. Een opvallende zwakheid van de classis was het beheer van de classicale financiën. Dit werd niet alleen veroorzaakt door de matige of wanbetalingen van de overheden, maar ook omdat de classicale predikanten vaak hun eigen financieel belang hoger achtten dan dat van de classis.
12. Bij het kerkrechtelijk behandelen van ingewikkelde of gevoelige processen waarbij predikanten betrokken waren, betoonde de classis zich bijzonder in de jaren 1695-1750 niet al te standvastig. Wel voerde de classis ten aanzien van de uitoefening van de kerkelijke censuur een vaste lijn. Weliswaar werd daarbij veel geduld betoond, omdat de censuur was gericht op heling en genezing, maar bij een hardnekkig volharden van een gecensureerde werd er ook doorgepakt.
13. Het gebruik van het orgel tijdens de eredienst was in de Nederbetuwe niet aan de orde evenals andere liturgische gebruiken die de gereformeerde kerk vanaf het begin had geweerd. Wel was de classis van Tiel actief betrokken bij en voorstander van de invoering van de Psalmberijming van 1773 en de Evangelische Gezangenbundel van 1806. Van beide berijmingen werd met vreugde gebruik gemaakt.
14. De vermenging van politiek, tijdsomstandigheden, maatschappelijke veranderingen en kerkelijke ontwikkelingen leidde er toe dat de publieke, gereformeerde kerk feitelijk een door de overheid gereglementeerde, geknechte kerk werd.
15. Er is voor 1816 bij de gereformeerde kerk geen enkele sprake van een staatskerk of volkskerk, maar wel van een publieke kerk. Ten aanzien van haar publieke taken zoals het sluiten van huwelijken en de bediening van de heilige doop heeft de gereformeerde kerk dit zonder onderscheid des persoons uitgevoerd. Gelet op artikel 13 van de Unie van Utrecht werd niemand gedwongen om lidmaat te worden. Mensen werden door het afleggen van de openbare geloofsbelijdenis toegelaten tot de viering van het heilig avondmaal en zo dus een volwaardig lidmaat van de kerk en verkregen ook stemrecht. Belijdende lidmaten waren in principe avondmaalgangers en werden ten aanzien van hun leer en levenswandel daarop ook aangesproken door de kerkenraden en classis en zo nodig gecensureerd. Zij die geen geloofsbelijdenis aflegden, behoorden wel bij de kerk, konden hun kinderen laten dopen en huwelijken sluiten, maar hadden geen toegang tot het heilig avondmaal en mochten ook niet stemmen bij kerkelijke benoemingen.
16. De classis van Tiel kreeg van de overheden de vrijheid om op haar vergaderingen te behandelen wat zij wilde, zonder dat er commissarissen-politiek of andere politieke overheden of adellijke personen zich konden indringen. Mocht er ergens binnen het werkveld van de classis een probleem ontstaan, dan was dat slechts regionaal en over het algemeen snel op te lossen met behulp van het Hof, de lagere overheden en de regionale rechtbanken.
17. De classis van Tiel heeft zich altijd zeer beijverd voor het behoud en de verspreiding van de gereformeerde leer en de bevordering van het geestelijk leven. Dit geschiedde in het bijzonder door de verkondiging van Gods Woord, het onderwijs uit de Heidelbergse Catechismus, de bediening van de heilige sacramenten, de uitoefening van de kerkelijke tucht en het nauw toezicht houden op het functioneren van de predikanten en kerkenraadsleden.
18. De opscherping in de gereformeerde leer geschiedde door de classis onder meer door het beoordelen van de preken van de predikanten en de theologische werken die zij wensten uit te geven. Bij dit laatste bleek dat er zowel sprake was van leerstellige als praktische werken.
19. De houding van de classis ten opzichte van andersgezinden was negatief met uitzondering van de lutheranen en Joden. Een vereniging met de lutheranen in de 17e eeuw is niet gelukt, maar de classis bleef welwillend tegenover hen. Katholieken, remonstranten en andere afwijkende gezindten werden negatief bejegend en zo mogelijk bestreden. In het bijzonder werd gewaakt tegen de invloed van nieuwe filosofische stromingen zoals het spinozisme en cartesianisme.
20. Door de stijging van het aantal belijdende lidmaten in de loop van de 17e eeuw kwam er in de Nederbetuwe een kentering ten aanzien van het geestelijk leven in de dagelijkse praktijk. Vanaf 1700 was de gereformeerde kerk een vaste factor in de Nederbetuwe en kwamen excessen op het ongodsdienstig vlak steeds minder voor. Met name de toepassing van de kerkelijke censuur ten aanzien van het afhouden van het heilig avondmaal bleek een probaat middel te zijn om de lidmaten van de kerk tot inkeer en levensheiliging te brengen.
21. De classis van Tiel is ten aanzien van haar houding en opvatting van de gereformeerde leer niet te vangen in specifieke stromingen als het gereformeerd piëtisme en de Nadere Reformatie. De classis stond voor de calvinistische lijn en heeft dat in de loop der eeuwen vastgehouden. Zij bestreed alle dwaalleren, maar mengde zich niet in theologische discussies zoals die tussen Voetius en Coccejus.
22. In de 18e eeuw was er in de Nederlanden een duidelijke opkomst van piëtistische en vroomheidbewegingen, de stichting van conventikels en gezelschappen. De classis van Tiel heeft geen problemen gehad met deze bewegingen en behoefde derhalve daartegen of daarvoor geen maatregelen te treffen.
23. Het onderwijs in de Nederbetuwe was van behoorlijk niveau en deed niet onder voor onderwijs elders. Ook de schoolmeesters waren goed opgeleid. Door de classis van Tiel werd nauw toezicht gehouden op niveau, leer en leven van de schoolmeesters.
24. In haar taakuitoefening heeft de classis de benoeming van en het toezicht op de kerkelijke functionarissen altijd serieus genomen. Dit ongeacht of het nu ging over de predikanten, proponenten, schoolmeesters, kosters of kerk- en armenmeesters. Alle kerkelijke functionarissen waren van belang voor de opbouw en het goed kunnen functioneren van de gereformeerde kerk in de regio Nederbetuwe. De classis was naast de benoemingsprocedures vooral gericht op het goed functioneren van de kerkelijke functionarissen en bijzonder op hun levenswandel.
25. In 1808 werd door Lodewijk Napoleon Bonaparte opdracht gegeven om de gereformeerde kerk te reorganiseren naar een nieuwe kerkelijke structuur onder overheidsgezag. Dit werd door Napoleon Bonaparte voortgezet met zijn streven naar een unitarische kerk.
26. De ideeën die in de Franse tijd werden ontwikkeld over de herstructurering van de gereformeerde kerk zijn na de bevrijding van de Nederlanden voortgezet door de soeverein en door hem ingestelde commissies. Hieruit is zonder invloed van de gereformeerde kerk het Algemeen Reglement ontwikkeld en ingevoerd voor wat toen werd genoemd de Nederlandse Hervormde Kerk. Hierbij veranderde de presbyteriaal-synodale kerk in een hiërarchische organisatie met de koning aan het hoofd. De breuk met de reformatie van 1578-1579 en de opbouw en ontwikkeling van de gereformeerde kerk tot 1795 werd hierdoor definitief. De gereformeerde kerk hield op 1 april 1816 op te bestaan.
27. Het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden is niet voortgekomen uit een kerkelijk besef tot hervorming en was ook niet door de gereformeerde kerk gewenst. Het reglement is niet gegrond op bijbelse gegevens over kerkinrichting, maar vindt zijn oorsprong in het Franse liberale vrijheidsdenken (despotisme) en is voltooid onder invloed van het episcopaal kerkelijk streven van koning Willem I. Dit reglement is aan de kerk opgedrongen bij Koninklijk Besluit.
28. De invoering van het Algemeen Reglement van 1816 was voor de classis van Tiel de doodsteek voor haar als eeuwenlang goed gefunctioneerd hebbend professioneel kerkelijk bestuursorgaan. In haar plaats kwam een compleet andere vorm van classicaal bestuur met weinig bevoegdheden.
29. Het belang van en de gevolgen van de taakuitoefening door de classis van Tiel voor de regio Nederbetuwe tussen 1579 en 1816 kan niet overschat worden.
10.2.b. De politieke zijde
1. Het Hertogdom Gelre had na het Verdrag en Tractaat van Venlo van 1534 alle oude rechten behouden. Daardoor bleef de zeer ingewikkelde bestuursstructuur in stand. Er was geen sprake van een paar vastgestelde bestuurslagen, maar een welhaast onsamenhangend geheel van vele aparte staatjes en steden met allemaal eigen rechten en plichten, waar de gereformeerde kerk in de Nederbetuwe en de classis van Tiel direct mee te maken kregen. Het ontwikkelen van de kerkelijke structuur was in principe gereed gemaakt door allerlei synoden, maar het inpassen daarvan in de bestuursstructuur in Gelderland bleek bijzonder ingewikkeld te zijn.
2. De Staten van Gelderland vormden niet alleen de hoogste politieke overheid in Gelderland maar beschouwden zich ook als de hoogste kerkelijke macht. Op grond daarvan reguleerden zij door middel van wet- en regelgeving het functioneren van de gereformeerde kerk en haar plaats in de maatschappij. Daarbij was zowel sprake van kerkelijke gebondenheid als vrijheden. De classis van Tiel had een directe band met de hoge overheid en handelde in haar functioneren zelfstandig.
3. Het Hof van Gelre en Zutphen verkreeg de bevoegdheid tot de finale beslissing in kerkelijke zaken. Ook was het Hof actief bij het beroepingswerk van predikanten, daar de beroepenen bij haar brieven van institutie of investiture moesten vragen, waardoor de beroeping en de uitoefening van het predikambt werd geapprobeerd. Voor de classis van Tiel was het Hof het aanspreekpunt bij problemen op kerkelijk gebied.
4. Het Kwartier van Nijmegen had weinig invloed op de kerkelijke en classicale aangelegenheden. Wat het Kwartier wel heeft kunnen en mogen regelen, was het beheer van de geestelijke goederen in het begin van de 17e eeuw en de overdracht daarvan aan het Ambt van Nederbetuwe. Bijzonder de invoering van de congrue portie van de predikantstraktementen in de jaren 1675-1680 is voor de predikanten op het platteland van blijvende betekenis gebleken, alhoewel de uitvoering daarvan nogal eens te wensen overliet.
5. De invloed van de politieke overheden op de gereformeerde leer en het geestelijk leven was vooral merkbaar tijdens de opbouwfase van de kerk tussen 1579 en 1620. Daarna werd die invloed geleidelijk minder totdat er na 1700 nauwelijks meer sprake van was beïnvloeding van overheidswege anders dan via wet- en regelgeving.
6. De verwevenheid van kerk en overheid, die ontstaan was tijdens de periode van opstand en vrijmaking van het Spaanse juk, was wel blijvend. De gereformeerde kerk had zich graag als vrije kerk willen ontwikkelen, maar door alle politieke ontwikkelingen bleek dat niet mogelijk te zijn. Toch werd de kerk geen staatskerk, ook geen volkskerk. Zij was de overheid ter wille ten aanzien van het dopen van kinderen zonder onderscheid. Zij vervulde ook de publieke functie van het sluiten van huwelijken. Maar als iemand volwaardig bij de kerk wilde behoren, dan diende men de weg van belijdenis doen te volgen en zich vrijwillig bij de kerk aan te sluiten.
7. Voor de classis van Tiel en de meeste kerken in de regio Nederbetuwe waren de ambtman en ridderschap van het Ambt van Nederbetuwe, te samen vormend het Hoogadelijk landgericht van Nederbetuwe, het meest directe en zo nodig dagelijkse aanspreekpunt. De andere adellijke heren zoals de heren van de (hoge) heerlijkheden waren slechts betrokken bij collatie, kerkelijke problemen en de betaling van de predikantstraktementen. De kerkelijke gemeente van Tiel had het meeste te maken met de magistraat van die stad, maar kende ook een nauwe samenwerking met de ambtman en ridderschap van Nederbetuwe.
8. De reformatie van de bevolking van de Nederbetuwe is mede door de inzet en invloed van zowel overheden als classis en kerkelijke gemeenten voorspoedig verlopen. Vanaf het midden van de 17e eeuw nam het aantal belijdende lidmaten sterk toe en dat is zo gebleven. Gevolg hiervan was dat de bevolking voor het overgrote deel gereformeerd was. Het percentage van gereformeerden in de Nederbetuwe in 1808 was gemiddeld meer dan 93%.
9. Van belang voor de gereformeerde kerk en classis was de aard en afbakening van de regio Nederbetuwe. Binnen het Hertogdom Gelre werd in 1327 door Reinald II de Nederbetuwe als een apart gebied beschouwd met eigen land- en waterschapsrechten. Het Ambt van Nederbetuwe samen met de stad Tiel en de heerlijkheden met hun eigen rechten vormden als de regio Nederbetuwe een geheel, duidelijk onderscheiden van de andere bestuursonderdelen van het Kwartier van Nijmegen. Hierdoor kende de Nederbetuwe al eeuwenlang een bepaalde onafhankelijkheid en eenheid voordat de reformatie rond 1578 plaatsvond. Door deze interne bestuurlijke samenhang en het gegeven dat de gereformeerde kerk van Nederbetuwe en de classis van Tiel binnen dezelfde eenheid een kerkelijke eenheid vormde, was een vast kader aanwezig waardoor de gereformeerde leer voorspoedig kon groeien.
10. De verhouding tussen de overheden in Gelderland en de classis van Tiel is globaal te verdelen in een zestal periodes:
De jaren 1579-1650 als periode van reformatie en opbouw van de gereformeerde kerk in samenhang met de ontwikkeling naar vrijheid voor de Nederlanden. De overheden en classis waren hierin sterk met elkaar verbonden.
De jaren 1650-1700 als periode van nadere opbouw en regulering van staat en kerk. In deze periode, waarin land en bevolking door veel rampen getroffen werden, waren staat en classis sterk op elkaar aangewezen.
De jaren 1700-1750 als periode van verwijdering tussen kerk en bevolking enerzijds en de overheden anderzijds. Dit werd mede veroorzaakt door het tolerantiedenken van de overheden. De classis ontwikkelde zich onafhankelijk.
De jaren 1750-1795 als periode van voortgaande ontkoppeling van politiek en kerk, waarbij de classis alle vrijheid had haar taken uit te oefenen.
De jaren 1795-1813 als periode van Franse overheersing, waarbij de gereformeerde kerk haar bevoorrechte status verloor, maar de band tussen staat en kerk wel bleef. De classis kon haar takenpakket nog redelijk vrij uitoefenen.
De jaren 1813-1816 als periode van herstructurering van de gereformeerde kerk. Hierdoor eindigde de classis in haar oude vorm en werd zij in 1816 vervangen door een uitgekleed en weinig betekenend kerkelijk orgaan.
11. Voor het houden van de grip op de bevolking en het reguleren van de gereformeerde kerk, alsmede alle andere godsdienstige en niet-godsdienstige stromingen, hadden de hoge overheden behoefte aan een kerkelijk bestuursorgaan, dat dichtbij de kerken en bevolking stond enerzijds en zich anderzijds niet bemoeide met de algemene politiek in Gelderland. De classis was daartoe de aangewezen instantie. Gebiedsgebonden, dichtbij de bevolking en van voldoende niveau om de overheid ten dienste te kunnen zijn.
12. De Grote Vergaderingen van 1650 en 1716-1717 hadden voor de gereformeerde kerk en classis geen enkel effect daar de Staten van Gelderland de voorstellen van die vergaderingen niet overnamen.
13. Tijdens de Bataafs-Franse tijd is er in 1796 wel een scheiding van kerk en staat geproclameerd maar in de praktijk is die scheiding nooit tot stand gekomen. Zowel de financiële banden tussen kerk en staat als de noodzaak van de godsdienst tot regulering van de bevolking waren voor de nationale overheden te belangrijk om te laten vervallen. De overheid ging zich zelfs meer met de kerk bemoeien.
14. Het nationaliseren van de geestelijke goederen, waaruit de predikants-traktementen, pensioenen en weduwengelden werden betaald, door de nationale overheid tijdens de Bataafse republiek was een voortzetting van het zichzelf verrijken uit die geestelijke goederen zoals dat voor 1795 op grote schaal gebeurde door overheden, edellieden en voorname burgers. Feitelijk zijn veel goederen en bezittingen door de staat gestolen van de gereformeerde kerk.
15. Het wegvallen van de oude politieke structuren en de ombouw van de Verenigde Provinciën naar een algemene staat had ook directe gevolgen voor de gereformeerde kerk, daar die in de oude structuren was vervat. De politieke oplossingen die op nationaal niveau werden genomen, kwamen de kerk niet ten goede en was ook zeker door de classis van Tiel niet gewenst.
16. De invoering van de burgerlijke stand door Napoleon Bonaparte in 1811 had grote gevolgen voor de publieke functies van de kerk ten aanzien van het dopen en het sluiten van huwelijken. Het aantal dopen bleef vrij constant, maar bij de kerkelijke huwelijken liepen het aantal sterk terug. De oorzaak van dit laatste ligt in het gegeven dat het huwelijk bij de ambtenaar van de burgerlijke stand als enig en wettig huwelijk werd beschouwd, terwijl de kerkelijke huwelijkssluiting gedevalueerd werd tot een inzegening.
17. Door invoering van het Algemeen Reglement in 1816 werd door de souverein en nationale overheid niet alleen een nieuwe kerk in het leven geroepen, maar werd de publieke gereformeerde kerk veranderd in een hervormde staatskerk.
×