Fragment
Eindelijk kregen enkelen moed en begonnen een verwoede ruilhandel – een verstoutte zich zelfs om zijn voet even op de rand van onze prauw te zetten, zijn arm uit te steken en het mes van een van de koelies te ontfutselen, v.N. zag het en greep de man bij zijn pols, waarop hij het mes in de boot liet vallen, maar daarop trokken de Papua’s (door de koelies worden ze orang kaja kaja , de Meraukse benaming) zich een eind terug. Onze boot ging naar de Zwaluw en de Papua’s volgden op eerbiedige afstand. L. en v.N. gingen in de boot staan en ruilden zo nog heel wat artikelen. Jullie hadden dat geschreeuw moeten horen. Elk van die kerels schreeuwde om het hardst en er waren er zeker 100. Dichtbij komen durfden ze haast niet en nauwelijks konden ze de moed vinden om iets van hand tot hand over te reiken. Ook al gaf v.N. eerst het ruilartikel, dan gaven ze toch altijd het geruilde voorwerp over. De man, voorin de boot was de moedigste en gaf alles, wat we wilden ruilen, aan. Een pagaai of wat anders werd aangeduid en de eigenaar stootte enige juichtonen uit en gaf zijn pagaai naar voren van man tot man door, tot de voorman het had, die het vol vrees en beven aanreikte, het mes of het doosje kralen werd weer van hand tot hand doorgegeven tot het de eigenaar bereikte, die het, haast zonder er naar te kijken, onder in de boot neerlegde.
×