Samenvatting
Toen Dolf de Vries in 1969 in de straten van Willemstad (Curaçao) voor het eerst bewonderaars van Fidel Castro zag, revolutionaire jongemannen met Castro-petten en T-shirts met de beeltenis van Che Guevara, en kort daarna Zuid-Amerika bezocht, raakte hij in de ban van dit continent, dat hij vervolgens tot in alle uithoeken met vrouw en kinderen verkende. De beelden van Castro en Che Guevara bleven hem achtervolgen en hij besloot een boek te schrijven over Cuba. Zijn eerste contacten met de Cubaanse ambassade liepen op niets uit en een tweede keer, twintig jaar later, verzandde in de bureaucratie. Dit boek is de derde poging om dit vrolijk getraliede land enigszins in de vingers te krijgen. Niet geheel blanco reisde Dolf de Vries af, want hij had inmiddels talloze boeken gelezen en ook in Europa veel communistische landen bezocht. Na een uitgebreide verkenning van Havana reist hij per auto over het duizend kilometer lange eiland en merkt dat er veel pogingen ondernomen worden het land op te stoten in de vaart der volkeren. Gesprekken met Cubanen - zelfs op de meest afgelegen plekken - verzanden meestal in bewondering alom voor de figuur van Castro en - op een enkeling na - laten ze zelden het achterste van hun tong zien. Een fascinerende reis door en een boeiend verslag van een land dat schommelt tussen hoop en vrees.