Fragment
Ooit moeten de zeven huizen van de Havendwarsstraat, de oneven nummers van drie tot en met vijftien, zijn losgeraakt in een of ander stedenbouwkundig plan. Misschien heeft een van de bewoners – dat moet dan wel Hans, van nummer drie, geweest zijn – een protest aangetekend tegen sanering, en is de aanvraag nog niet in behandeling genomen. Of wellicht heeft hij de gemeente er zelfs van kunnen overtuigen dat de ogenschijnlijk bouwvallige rij een monumentale waarde heeft, vanwege de unieke details in de gevels. Inmiddels is de hele wijk gesloopt, maar een meter of twintig voor deze zeven zijn de bouwmachines gestopt. Als een losgezongen eiland schurken de scheve muren armoedig en net allemaal een beetje anders tegen elkaar aan. De stoep en een deel van de straat zijn er nog. Het ene eind is verbonden met de smalle hoofdweg die onder de spoortunnel door naar het centrum leidt. Het andere loopt dood, komt nu uit op een braakliggend terrein, dat half afgeschermd is met hekken, waarvan er een paar al minstens een maand plat op de grond liggen. Aan de rand zijn ze begonnen met nieuwbouw. De hele dag door klinken heimachines. Pas aan het eind van de middag, als het dreunen stopt, voel je tegelijk met de bevrijding een vermoeidheid over je heen komen.
Het zevende huis, dat net als het eerste aan één kant losstaat, is scheefgezakt. Als je vanaf de buitenkant naar het pand kijkt, kun je raden wat er gebeurt als je op zolder een knikker op de grond loslaat. Het maakt overigens niet uit wat er dan gebeurt. Geen van de huidige bewoners van de Havendwarsstraat knikkert nog. Wat wel uitmaakt, is dat de wind vrij spel heeft op de hoek, en de kou niet meer uit het huis vertrekken wil.
In het zevende huis woont Lott
en
als je de moeder van een dood kind nog steeds een moeder kunt noemen, is Lott
nog steeds een moeder.
×