Fragment
Gerichtelijke overdracht en vrijwaring in verwin van de Malburgse hofstad onder Kerk-Avezaath aan Willem Reijnders, herkomstig van Johan Arndt de Cocq van Oppijnen, met autorisatie aan Caspar van Els tot den Boelenham om de overdracht van de leengoederen van die hofstad voor de leenheer en leenmannen te realiseren, de dato 16-10-1710 (blz. 24):
Johan van Welderen, Heer tot Valburgh, amptman, richter en dijckgraaff des Ampts Nederbetuwe in stadt en vanwegen het Vorstendomb Gelre ende Graafschap Zutphen, doe cond ende betuijge mits desen, dat voor mij ende naerbenoemde gerichtsluijden gecompareert en erscheenen is de heer doctor Willem Reijnders borgemeester der stadt Nijmegen ende heeft mij vertoont hoe dat sijn edele op den 27 augustus 1708, ten overstaan van mijn amptman en gecommitteerde heeren leden des Hooghadelicken Lantgerichts van Nederbetuwe, was coper geworden van huijsinge en hofstadt, met boomgaerden en annexe bouw- en weijlanden, groot ongeveer twintigh mergen, Malburgs hofstadt genaemt, onder den kerspel Kerck-Avesaath gelegen, ofte soo groot en cleijn als ‘t selve in sijne bepaelingen respectievelick aldaer gelegen is, met alle sijne rechten en geregtigheden, mitsgaders servituten, in- en uijtwegen van outs daer aen- en toegehorende, ende met de last van twee en een halve capoen off acht stuijvers voor ‘t stuck, mitsgaders seven hoenderen off vier stuijvers ‘t stuck, en vier schellinghkens off vijff penningen ‘t stuck wegens thijns uijt de geseijde Malburghse hofstadt, en een stuck lants daeronder gehoorende jaerlicx gaende, aen en ten behoeve van den Huijse Soelen.
Sijnde de voorschreven Malburgse hofstadt cum annexis leengoet releveerende van desen vorstendom en graefschap, edoch daeronder omtrent vier mergen drie hont allodiael, voor datum des verwins en gerichtelick vercopinge toebehoort hebbende wijlen den hooghwelgeboren heer Johan Arndt de Cocq van Oppijnen, respectivelijck in verwin beseten geweest bij saliger juffrou Wilhelmina Reijnders weduwe van wijlen de secretaris Johan van Coten ende de heer capteijn Adriaen Comans.
Ende dat volgens quitantie van de heer doctor Johan Foijert borgemeester der stadt Tiel als landtschrijver deses Ampts de coopspenningen ter somma van drieduisent achthondert en sestigh gulden waren voldaen en betaalt, versoeckende hij heer comparant vervolgens dat denselven het behoorlick en naer landsregten gerequireert transport, de voorschreven gesubhasteerde hofstede Malburgse hofstadt cum ap- en dependentiën van dien van mijn als amptman en richter, in naeme van de lantvorstelicke hoogheijt, in plaetse van de gewesene eijgenaeren mogte ontfangen.
Ende daertoe genegen sijnde, zoo is ‘t dat ick amptman en richter in naeme als boven hebbe gecedeert en getransporteert, sulcx doende bij en in crachte deses, aen en ten behoeve van welgemelte heer borgemeester doctor Willem Reijnders, de gementioneerde omtrent vier mergen drie hont lants, ofte soo veel min off meer als onder de voorschreven Malburgse hofstadt allodiael mogte wesen, om deselve erflick en met recht te besitten, belovende deselve te vrijen en te waeren, als een amptman en richter in der tijt goederen uijt cracht van decreet en gerichtelick vercoft wordende schuldigh en gehouden is, ende aengaende het leen van en aen de voorschreven Malburgse hofstadt gehoorende en dependent van desen vorstendom ende graefschap, hebbe ick amptman en richter voornoemt geauthoriseert, geconstitueert, gesubstitueert, sulcx doende bij desen, de hooghwelgebooren heer Caspar van Els tot den Boelenham, Heer van Swanenburghs, ordinaris raad des hooggedagten voertendoms en graefschap en eerste curator van de Gelderse Academie tot Harderwijck, om in mijn naeme en qualite als voormelt, voor de heer stadthouder en mannen van leen van hooghgedachten vorstendom en graefschap naer behooren aen geseijde borgemeester doctor Willem Reijnders over te geven en op te dragen, de voorschreven Malburgse hofstadt en leengoederen bij de brieven, volgens leenregister te exprimeeren, ten effecten en met belofte van guarand als boven,
Doen dit geschieden waeren hier over en aen als gerichtsluijden en leenmannen des Vorstendoms Gelre en Graefschaps Zutphen, die hooghwelgeboore heere Ottho van Wijhe, Heer tot Echtelt en Eck en Wiel ende Floris Adriaen van Brakel, Heer tot den Brakel, die neffens mijn amptman en richter dese hebben onderteeckent en besegelt op den 16 october 1710.
×