€ 14,95

ePUB ebook

niet beschikbaar

PDF ebook

niet beschikbaar

Ambt Nederbetuwe Dirck Vijgh c.s. Documentatie deel 5

Dijkzaken 1573-1613 en Kerkelijke Zaken 1574-1615

Dr. P.D. Spies • Boek • paperback

  • Samenvatting
    Dit zeven en dertigste deel van de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe maakt onderdeel uit van een vijftal boeken met transcripties (nummers 33-37 van deze serie), welke zijn vervaardigd bij het vooronderzoek voor het schrijven van het boek Dirck Vijgh (1531-1615). Schetsen uit het leven van de ambtman van Nederbetuwe. Hierbij is geen sprake van volledigheid, daar er veel meer stukken zijn, rakende het leven en werken van Dirck Vijgh. Bij de dijkzaken gaat het met name over de dijken bij Ochten en Bemmel, waarover veel te doen is geweest. Niet alleen wegens doorbraken, maar ook door allerlei problemen bij het herstel wegens de oorlogsomstandigheden of door het gebrek aan medewerking en gelden. Tevens wordt een en ander weergegeven over de nieuwe dwarsdijk die werd gemaakt op de grens tussen de Ambten van Neder- en Overbetuwe. Meer informatie hierover staat in de voorgaande delen van deze serie. Bij de kerkelijke zaken gaat het in het bijzonder over de geestelijke goederen. Daarover is veel te doen geweest. Vooral omdat veel van die goederen niet werden bestemd voor het onderhoud van de kerken- en schooldienaren. Daarnaast zijn er verschillende zaken opgenomen rakende de aanstelling en het functioneren van predikanten, zoals Petrus Lucanus, Paulus Colonius en Johannes Seroijen.. Vooral in de tijd van de godsdiensttwisten komen de tegenstellingen duidelijk naar voren. Deze opgenomen kerkelijke zaken betreffen in het bijzonder zaken die in de Serie Classicale Transcripties, eveneens door schrijver dezes vervaardigd en uitgegeven, niet zijn opgenomen. Dit 37e deel is voorzien van een naamregister en verduidelijkende voetnoten.

    Dr. Peter Dirk Spies (Amersfoort, 1955) promoveerde in 2017 aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn op de studie: De classis van Tiel 1579-1816. De gereformeerde kerk in de Nederbetuwe in het spanningsveld van politieke machten en maatschappelijke veranderingen. Hij is onder andere werkzaam geweest als hoofd van een afdeling archief, bibliotheek en documentatie, als theoloog binnen de Nederlandse Hervormde Kerk en als jurist in bestuursrechtelijke zaken. Daartoe volgde hij enkele archiefopleidingen en bekwaamde zich in bestuursrecht en paleografie. Zijn onderzoeksgebied en specialisatie betreft bijzonder de kerkelijke, rechtelijke en politieke ontwikkelingen binnen het voormalig Hertogdom Gelre.
  • Productinformatie
    Binding : Paperback
    Distributievorm : Boek (print, druk)
    Formaat : 170mm x 240mm
    Aantal pagina's : 283
    Uitgeverij : Dr. P.D. Spies (druk Pumbo)
    ISBN : 9789464063851
    Datum publicatie : 11-2020
  • Inhoudsopgave
    Gedeeltelijke inhoudsopgave

    Eerste gedeelte 1. Dijkzaken.

    Brief van Claes Vijgh en Henrick Stoir aan het Hof, waarin zij consent vragen om van de vijanden te Buren vrijgeleide te verzoeken voor dijkgraaf en heemraden van Nederbetuwe, voor de inspectie van de dijken te Ochten, de dato 21-09-1573.

    Brief van het Hof aan ambtman Claes Vijgh, dat hem op grond van een brief van Alva wordt vergund om een sauvegarde van de vijand in Buren aan te vragen, zodat de Ochtense dijken kunnen worden hersteld, de dato 04-10-1573.

    Brief van de heemraden van Nederbetuwe aan het Hof met verzoek om rentmeester Henrick Stoir te gelasten de dijken te Ochten te laten maken, de dato 29-01-1574.

    Brief van het Hof aan ambtman Claes Vijgh als antwoord op zijn brief van 29 januari, dat hij de zaak van de Ochtense dijken aan de rentmeester moet te kennen geven, die daarop actie moet ondernemen, de dato 01-02-1574.

    Brief van het Hof aan de ambtman van Nederbetuwe, met verzoek om bericht op een bijgevoegd verzoek van de ingezetenen van Ochten die zich beklagen over de grote onkosten van het schouwen van de dijken, de dato 11-02-1574.

    Het betreffende verzoek van de naburen van Ochten.

    Antwoord van de ambman aan het Hof op de brief van 11 februari, dat de naburen van Ochten onterecht klagen en alle kosten noodzakelijk waren wegens de gevaarlijke toestand van de dijken daar, de dato 16-02-1574.

    Brief van het Hof aan de heemraden van Nederbetuwe met een bijgevoegd verzoek van de inwoners van Ochten als antwoord op het schrijven van de ambtman van 16 februari, met last om zorg te dragen dat èn de dijken worden gerepareerd èn de inwoners niet te zwaar zullen worden belast, de dato 28-03-1574.

    Het verzoekschrift van de inwoners van Ochten, waarin zij de ambtman onder meer betichten van kwalijke praktijken.

    Brief van ambtman Claes Vijgh aan het Hof over de bedenkelijke toestand van de schaardijken te Ochten, veroorzaakt door het verleden, met verzoek om nadere maatregelen, de dato 18-09-1574.

    Antwoord van het Hof aan de ambtman op diens schrijven van 18 september over het maken van de dijken te Ochten, dat hij zijn ambtsplichten hierin behoort te doen, de dato 20-09-1574.

    Brief (beschadigd) van het Hof en de rekenkamer aan Hendrick Stoer, secretaris van Tiel, met bevel om zorg te dragen dat de Ochtense dijken bij provisie worden gerepareerd, waarvoor hij 500 ponden Vlaams groot uit zijn ontvangst mag aanwenden etc., de dato 28-11-1574.

    Brief van ambtman Claes Vijgh aan het Hof, dat de dijken onder Ochten en elders in slechte toestand verkeren, met verzoek dat rentmeester Henrick Stoir zal worden gelast de dijken te laten maken, de dato 17-09-1575.

    Brief van het Hof aan ambtman Claes Vijgh in antwoord op diens brief van 17 september dat Henrick Stoir wordt aangemaand de dijken te laten repareren en als hij in gebreke blijft, dient tegen hem geprocedeerd te worden, de dato 20-09-1575.

    Brief van het Hof aan Henrick Stoir rentmeester van de geconfisceerde Ochtense goederen, om de dijken op zijn rekening onverwijld te laten maken, of dat anders tegen hem zal worden geprocedeerd, de dato 20-09-1575.

    Brief van ambtman Claes Vijgh aan het Hof in antwoord op de brief van 20 september, dat Henrick Stoir niets doet tot reparatie van de dijken te Ochten, met verzoek om maatregelen, de dato 10-11-1575.

    Brief van het Hof aan ambtman Claes Vijgh op diens schrijven van 10 november, dat de dispositie over de Bergsche goederen staat ter aan de rekenkamer te Brussel en dus het Hof op dat gebied geen bevel aan Henrick Stoer kan geven etc., de dato 16-11-1575.

    Brief van vijf heemraden van de Nederbetuwe aan het Hof over de grote noodzaak tot het herstel van de dijken bij Ochten en de grote schade die al voor de onderdanen e.a. is ontstaan etc., de dato 16-02-1576.

    Brief van het Hof aan de ambtman en dijkgraaf van Nederbetuwe, als gevolg van de brief van de heemraden, dat Henricus Stoer, rentmeester van de Ochtense goederen, zal worden gelast de Ochtense dijken te laten repareren, de dato 24-02-1576.

    Brief van ambtman Claes Vijgh aan het Hof over de doorgebroken Ochtense dijk en het veroorzaken van overlast door soldaten, zodat de dijken niet gemaakt kunnen worden, met verzoek om maatregelen, de dato 28-03-1576.

    Brief van het Hof aan de stadhouder, dat de ambtman van Nederbetuwe Claes Vijgh met de heemraden en inwoners de doorgescheurde Ochtense schaardijk willen herstellen, maar bevreesd zijn voor beroving door het krijgsvolk, de dato 02-04-1576.

    Brief van het Hof aan de ambtman van Nederbetuwe in antwoord op diens brief van 28 maart over de opmaking van de Ochtense dijken met toezending van een kopie van de brief van het Hof aan de stadhouder, de dato 02-04-1576.

    Brief van de heemraden van Nederbetuwe aan het Hof met verklaring dat zij niet op de dijk te Ochten durven komen uit vrees voor den vijand, die onlangs den schout en enige huislieden gevangen genomen heeft, ondanks dat zij een vrijgeleide hadden etc., de dato 05-04-1576.

    Brief van de stadhouder geschreven uit Brussel aan het Hof in antwoord op die van 2 april, dat hij bij zijn komst te Arnhem orde op zaken zal stellen voor het onbelemmerd herstellen van de Ochtense dijken, de dato 06-04-1576.

    Brief van het Hof aan de stadhouder, dat de heemraden van Nederbetuwe verzoeken voor het opmaken van de gescheurde dijk te Ochten met de rebellen binnen Zaltbommel te mogen onderhandelen ter verkrijging van een paspoort, de dato 06-04-1576.

    Brief van het Hof aan de heemraden van Nederbetuwe in antwoord op die van 5 april, dat het Hof aan de stadhouder heeft geschreven en hen zal inlichten zodra er een antwoord is, de dato 06-04-1576.

    Brief van het Hof aan de ambtman van Nederbetuwe dat van de stadhouder bericht is ontvangen, dat hij bij zijn komst te Arnhem orde op zaken hoopt te stellen, de dato 13-04-1576.

    Brief van de stadhouder aan het Hof in antwoord op die van 6 april, dat hij aan de Raad van State heeft geschreven over het vrijgeleide voor het maken van de Ochtense dijk en dat hij maatregelen zal treffen ten aanzien van de soldaten, de dato 14-04-1576.

    Brief van het Hof aan de stadhouder met verzoek om de benodigde maatregelen te treffen zodat de Ochtense dijken kunnen worden gerepareerd, de dato 30-04-1576.

    Brief van de stadhouder aan het Hof in antwoord op die van 30 april, dat hij aan de ambtman van Nederbetuwe toestemming heeft gegeven om een accoord met de vijand te maken voor de opmaking van de Ochtense dijken en over de aanstelling van een nieuwe rechter te Nijmegen, de dato 04-05-1576.

    Brief van ambtman Claes Vijgh namens heemraden van Nederbetuwe aan het Hof over het maken van de dijken te Ochten, waarbij de kade is aanbesteed, maar gevraagd wordt aan de rentmeester opdracht te geven voor de reparatie van de dijk, de dato 01-09-1576.

    Antwoord van het Hof aan dijkgraaf en heemraden van Nederbetuwe in antwoord op hun brief van 1 september, waarbij zij worden verwezen naar de Rekenkamer, de dato 04-09-1576.

    Brief van het Hof aan dijkgraaf en heemraden van Nederbetuwe op verzoek van de huislieden van de dorpen in Nederbetuwe om een kade te laten repareren op grond van de dijkbrief, de dato 11-09-1576.

    Brief van Henrick Stoir aan het Hof en de rekenkamer, waarin hij onder meer aangeeft geen geld te hebben voor de reparatie van de Ochtense dijken en in overweging geeft daarvoor de opbrengst van de verkochte tienden te gebruiken, de dato 12-09-1576.

    Brief van ambtman Claes Vijgh aan het Hof over de reparaties aan de Ochtense dijken en alle bezwaren daaromtrent, met verzoek om een andere rentmeester aan te stellen in de plaats van Henrick Stoer, de dato 21-09-1576.

    Brief van het Hof en de Rekenkamer aan ambtman, dijkgraaf en heemraden van Nederbetuwe in antwoord op hun brief van 21 september, waarbij opdracht aan de ambtman wordt gegeven de dijken te laten repareren en om Johan van Hasselt of een ander bekwaam persoon in de plaats van Henrick Stoer aan te stellen, de dato 23-09-1576.

    Brief van het Hof en de rekenkamer aan de ambtman van Nederbetuwe dat men moeite doet met behulp van de auditeur om bij de rentmeesters geld bijeen te brengen tot reparatie van de Ochtense dijken, en verder dat Hendrick Stoir zijn afrekening in Arnhem moet komen doen, desnoods door dwang, de dato 12-10-1576.

    Brief van het Hof aan de dijkgraaf en heemraden van Nederbetuwe met een herhaling van het bevel van 11 september, of bij weigering op 20 november voor het Hof te verschijnen om verder te procederen, de dato 20-10-1576.

    Brief van de leden van het Kwartier van Nijmegen en magistraat van Tiel aan het Hof in antwoord op de brief van 20 oktober om de onwillige huislieden van Ravenswaaij, Rijswijk, Maurik, Lienden, Zoelen en Avesaath, te verwijzen aan de Vierstoel volgens dijkrecht en conform het bijgevoegde reces van 1546 etc., de dato 09-11-1576.

    Brief van de dijkgraaf en heemraden van Nederbetuwe aan het Hof in antwoord op de brief van 20 oktober), waarin zij bezwaar maken, daar het maar enkele dorpen betreft en die dienen te appelleren volgens het dijkrecht aan de Vier Stoelen, de dato 10-11-1576.

    Brief van het Hof aan de magistraat van Nijmegen in antwoord op de brief van het Kwartier van Nijmegen en de stad van Tiel van 9 november, dat d als zal blijken dat die zaak niet bij het Hof behoort maar de bij vier dijkstoelen de zaak zal worden gerenvoijeerd, de dato 13-11-1576.

    Brief van ambtman Claes Vijgh aan het Hof in antwoord op het schrijven van 13 november, dat hij niet bevoegd is iets te doen buiten vonnis van de heemraden, en tevens dringt hij aan op afdoening van zijn proces met Francisco Simbrava, de dato 18-11-1576.

    Brief van het Hof aan dijkgraaf en heemraden van Nederbetuwe, dat gelet op de rescriptie en het gegeven dat de comparanten van de dorpen waren verschenen zonder volmacht de zaak wordt uitgesteld tot 15 december, de dato 20-11-1576.

    Brief van de ambtman, ridderschap en heemraden van Nederbetuwe aan het Hof, met verzoek om in het belang van velen de ambtman van Overbetuwe te bevelen om de dijken bij Bemmel in orde te maken, de dato 31-10-1584.

    Brief van het Hof aan de ambtman van Overbetuwe met last en bevel om de Bemmelse dijken te laten repareren, de dato 02-11-1584.

    Brief van de Stadhouder aan het Hof, met last om de dijk te Bemmel te doen te repareren en dat als de Spaansgezinde ambtman van Overbetuwe onwillig blijft, dan zullen ambtman Vijgh en de edelen etc. van Nederbetuwe daartoe worden gemachtigd, op kosten van de Overbetuwe, de dato 04-11-1585.

    Brief van het Hof aan de ambtman van Nederbetuwe met verzoek om met zijn soldaten uit het Ambt van Tielerwaard een behoorlijk aantal paarden, koeien en andere beesten te gaan halen totdat men daar heeft meebetaald aan de reparatie van de Bemmelse dijken, de dato 04-12-1589.

    Eerste gedeelte 2. Kerkelijke zaken.

    Brief van Requesens aan de Stadhouder en het Hof, met last om het Bloedplakkaat van Karel de Vijfde van 25 september 1550 tweemaal per jaar te laten publiceren, de dato 30-07-1574.

    Brief (beschadigd) van de Stadhouder en het Hof aan Requesens in antwoord op die van 30 juli, dat zij hernieuwde publicatie van het Bloedplakkaat niet raadzaam achten, daar de meeste onderdanen trouw zijn aan de rooms-katholieke moederkerk en anderen mogelijk verbitterd zouden worden etc., de dato 09-08-1574.

    Brief van de burgemeesters van Tiel aan den kerkeraad van Arnhem, met verzoek om dominus Fontanus voor een paar dagen naar Tiel te laten gaan tot bijlegging van een geschil tussen den predikant Peter Jacobsen en zijn gemeente, de dato 02-12-1581.

    Brief van Dirck Vijgh aan de kerkeraad van Arnhem ter ondersteuning van het verzoek van de burgemeesters van Tiel, om het geschil met Peter Jacobsen op te lossen met de hulp van Johannes Fontanus, de dato 02-12-1581.

    Brief van de magistraat van Tiel aan het Hof, waarin zij verzoeken het door domini Johannes Fontanus en Jacobus Lomannus verrichtte in de kerk van Tiel volkomen geloof te geven, de dato 11-12-1581.

    Brief van Reijer van Hattem en Alert van Wijck aan Henrick Huberssen, rentmeester van de Mariëndaalse goederen te Arnhem, dat zij door de publicatie van de ambtman over de geestelijke goederen in de problemen komen, de dato 14-05-1585.

    Brief van het Hof aan de ambtman van Nederbetuwe met last om zich niet te bemoeien met de inkomsten van de geestelijke goederen, opdat de gereformeerde religie hierdoor niet zal worden belemmerd of schade toegebracht, de dato 15-05-1585.

    Brief van het Hof aan de ambtman van Nederbetuwe om op verzoek van de rentmeester van de Walburgse goederen de procedure over de rechtmatigheid van de inkomsten te Ravenswaaij op te houden en de plaatselijke predikant Cornelis Janssen van Duijrsteden binnen 14 dagen te Arnhem te laten komen om geëxamineerd te worden, de dato 09-07-1585.

    Brief van het Hof aan de ambtman van Nederbetuwe, waarin naar aanleiding van een verzoek van Johannes Lamberti Putsers, predikant te Opheusden, wordt gelast deze te handhaven in het bezit van zijn pastorie en de daaraan verbonden inkomsten en allen die iets tegen hem mochten hebben in rechten voor het Hof te verschijnen, de dato 16-07-1585.

    Brief van het Hof aan de ambtman van Nederbetuwe om naar aanleiding van een verzoek van Willem Sas diens zoon te handhaven in het bezit van de goederen behorende tot het Sint Catharinenaltaar te Echteld etc. de dato 30-07-1585.

    Brief van het Hof aan de ambtman van Nederbetuwe met last om pastor Johan Lambrechtsen Putsers in het bezit der pastorie te Opheusden te handhaven, maar ook onderzoek te doen naar bepaalde strafbare feiten etc., de dato 12-10-1585.

    Brief van de ambtman en ridderschap van Nederbetuwe aan het Hof in antwoord op de brief van 12 oktober, houdende protest inzake de door het Hof genomen stappen in de zaak van Johan Lambertsen Putsers, predikant te Opheusden, daar de rechtszaken tot de competentie van de bank te Kesteren behoren, de dato 21-10-1585.

    Brief van de stadhouder en het Hof aan alle schouten van de Betuwe, de ambtlieden van Nederbetuwe, Tieler- en Bommelerwaard, de Veluwe en de richter van Arnhem over te publiceren plakkaten, de dato 17-11-1585.

    Brief van het Hof aan de ambtman en ridderschap van Nederbetuwe in antwoord op die van 21 october, belangende Johan Lambertsen Putsers, pastor tot Heusden, dat de door het Hof aangestelde predikant in zijn bezit behoort te worden gehandhaafd, de dato 31-12-1585.
  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 14,95

niet beschikbaar

niet beschikbaar



3-4 werkdagen
Veilig betalen Logo
14 dagen bedenktermijn
Delen 

Fragment

RAG archief 0124 Hof van Gelre en Zutphen boek 841 Brieven van en aan het Kwartier van Nijmegen 1603-1604: Brief van de ambtman van Nederbetuwe aan het Hof over een zekere Henricus van den Poll, die zich in de kerkendienst tot Ochten zou hebben gedrongen, en wat hij daarin al heeft gedaan, met aantekeningen van het Hof en de synode van Arnhem, en met twee brieven van die predikant aan de ambtman en de Nederbetuwse predikanten, alsmede de brief van de gemeente van Ochten aan Nijmegen, de dato 23-06-1604.

Die edele, erentfeste, hoochgeleerde, welwijse ende zeer voorsichtige, discrete heeren, heeren cantzelaer ende raeden des Forstendombs Gelre ende Graeffschaps Zutphen etc., mijne besondere goetgunstige heeren ende vrunden.

#Recepta den 28en junii 1604#

Edele, erentfeste, hoochgeleerte, welwijse und zeer voorsichtige, discrete heeren ende vrunden.
Sal uwe edelen ende lieven waelmeijnongen niet verhalden woe dat mij tot Nijmmegen opten Quartierdagh wesende van den kerckendienaren des Godtlicken Woordts aldaer te kennen gegeven is, dat oer lieven verstaen hebbende dat die inwoonderen des dorps Ochten, mijnes aenbevolen Ampts ondergehorich, eenen persoon aldaer tot het predickampt te vertreden niet bequaem ende weerdich, welchs sijns naems Henricus van den Poll aenhaldende waren (daervan dat ick geen kennisse en hadde), und oversulcx oer lieven denselven uut behoorlicke plicht in den Classe tot Nijmmegen lestleden gehalden, gereprocheert, waerover dat enige van die nabuiren ende inwoonderen desselven dorps een zeer spottelicken ende injurieusen brieff aen oer lieven gescreven, und mij denselven behandet, waervan copie hierbij gevoecht. Heb niet nagelaten alsbaldt ick wederom hier commende diegeenige, die sulcke scrijvens beteijckent, mit denselven bij oer selffs aenhaldende gepretendeerde predicant voorschreven ten seeckeren daege voor mij und den kerckendienaer deser stadt, (diewelcke eenige sijner mitbroederen und kerckendienaren in den Ampte bij sich beroepen), te compareren bescheijden. So is dat alleen die nabuiren, die den voorschreven brieff beteijckent, erscheenen, maer den gepretendeerde predicant niet, dan heft derselver twee schrijven, dat eene aen mij ende d' ander aen die voorschreven kerckendienaren, dienthalven alhier vergadert, gesonden, waervan beijde copie hierbij gaende. Op diewelcke ick uwe edelen ende lieven goede meijnonge wat mij verner daerinne t' doen, gebeuren sal, mit desen brengeren verwachte. Edoch heb den voorgenoemden predicant den stoel doen verbijden tot wieder ordonnantie ende advijs van uwe edelen ende lieven, die ick hiermede den Almachtigen in Zijne Godtlicke bewarenisse doe bevelen.
Datum Thijel den XXIIIen junii XVIC ende vier.
Uwe edelen ende lieven goetwillige vrundt,
Diederick Vijgh, Heer tot Soelen, amptman in Nederbetuwe etc.
Derck Vijgh.

#Die tegenwoirdige sinodale vergadringh sal dese stucken believen te visitieren, opten inhalt van dien mit vlijt te letten und daerop 't Hoff advisieren wat am besten hierinne te doen. Actum den XXVIIIen junii XVIC und IIII, meister Wilhelm Sluijssken#

#Aevermitz synodus voer eräpenunck deeser missive censuram aever den delinquanten (diewelke nä Rotterdam geweeken ende alwaer men hem naeschrieven sal) gestelt heeft, leet synodus het voer deese reise daerbij verblieven. Maer of het edele Hoff soelken lasterar groetere sträff begert op te leggen, staet bij desselven discretion. Actum in Synode Arnhemica anno 1604 den 28 junii, Johannes Fontanus synodi praeses manu propria , Henricus Cochlaeus synode assessor, Petru Sonnius scriba synodi#
-----

Inmanuel .
Eerwerdighe, welgeleerde, godtsalighe dienaers des Wordts Gods binnen der stadt Nimmeghen.
Om kortlijken en vanweghen te beandtworden eenen brief ontfanghen van de stadtdienaers in de stadt voornoempt, denwelcken inhoudt is desen, alsdat ghij ons schrijvet van een Henricus van Poll, die soude zijn onsen dienaer denselven tijdt als wij uwen brieff ontfanghen hebben, datwelcke ons seer verwondert sulcx sebijtelicks schrijvens, 't welcken wij niet hebben connen nalaten hier schrifftlijc weder op te andtworden na behoren. Also dat wij verstaen uijt uwer redde, dat uwe meinunghe ijs datten voornoempten Henricus souden wesen vast ijn onsen dienst, 't welc is strijdende teghen het versoeck, dat wij an uwer eerwerdighen versocht hebben. Want denselven noodtt bij ons ijn eenighen dienst gewest heft, maer wel wair dat vorghenoempten Henricus wel ghedaen heefft ettlijke predicatiën deur liefte, soeals wij aen hem versocht hebben, so en heefft hij ons dat niet gheweigert. So doedet ons seer te verwonderen, dat uwe schrijvens luijdet, dat ghij denselven voorghenoempten Henricus woudet schandelijc verdrijven. Nochtans met te verstaende so hebben wij ghewest binnen der stadt Rotterdam ende anders niet ghehort hebben van de predicanten dat se denselve wouden verhooren om daermede t' versien, want niemandt wat op hem wiste t' seggen dengenen die wij noch breder gevracht hebben. So dattet ons seer verwondert soo subijtelijc ende onstichtelijc schrijven. Wij hebben ooc vermaent ofte ghij hem geëxaminiert hebt, waer ghij ons op geandtwordet hebt neen, so luijdet uwen brieff seer quallijc. Waerijn dat ghij selvst schrijvett, dat hij onbequaem ijs ijn het ministerium, nochtans ghij hem niet gheëxaminiert en hebbet. Hoe condt ghij dan weten wat ijn hem woont dan den Geest Goddes die ijs dat bekent, als Pauwelus dat seidt. So doet ons seer verwonderen sulcx schrijvens aen ons ghepresenteert, dat men also soude wesen, soude verdrucken den vromen. Maer wij bevinden uijt voorgaende meer anderen, also quaem der uijt hondert eenen noch so bequaem, so souden ghij hem soeken t' verdriven eer hij daer war, als ghij bewesen hebt aen desen voorghenoempten Henricus, tewijle dat wij noch waren stollesterende aen die dienaers te Rotterdam om denselven t' crijghen, hetwelcke ijs strijdende teghens die lheer onses Salichmaker Jesum Christum selven seidt bij Johanum ende apostel Pouwlum deur het ijngheven des Heijligen Gheests, dat gheloove ende de liefte het princepael. Dat zijn dan die rechte herders ende gheen heurlinghen. Want die de lieffte niet en heefft die en heefft gheen geloove in Christo Jesu. So en zien dat dan niet meer als heurlinghen. Waerom wij dan moghen doeleren aen Christum Jesum onsen Salichmaker then jonxten daghen, die ons also soeken te verhinderen ende t' ontrecken den vrommen, waerdoor onse schaemlijken ghemeinten ghespijsicht mach worden aen siele. So ferre als ghij woudt wesen goede voesterheeren de christlijke kerke, so soudt ghij vel meer soeken alsulcken t' vorderen, omdat die schaemlijke ghemeinte daerdeur mocht gheleert worden, so soudt ghij dan prijs ontfanghen van Godt ende vrede ende van de menschen op der eerden, denwelcken ijn Christo gheloofden grooten danck van haer soude ontfanghen. Welc ijs hoer schoenste loff, dat den mensche mach nafolghen ende dan soude men sien dat gerecht ijn Christo geloofden, als men anders soude seggen, het is maer uffarifees werck, want die waren behangen met veel bitterheit, 't welc ijs strijdende teghen alle vrome christenen. Des versoecken wij, wilt ons toelaten den vromen dienaer voornoempt, omdat wij moghen schrijven t' Rotterdam daer hij whonachtich ijs ofte anders, soe souden wij recht hebben t' doeleren aen den edelen Hoeven om alsulcx t' vercrijghen en dat die schamele ghemeinten daerdoor mochte gestichtet worden, als wij verhopen ons niet sal gheweigert worden. Want die kerke in Hollandt en Gelderlandt een costumen hebben, so sall dat wesen een bequaemlijker order, als die den anderen haten is een desorder. So soudt ghij dan die rechte liefte in Christum bewijsen als lieve broeders met malcanderen behooren t' doen.
Soe weten wij uwer niet meer t' schrijven dan Godt Almachtich bevellen en blijfft ijn de rechte liefte en geven Zijnen seghen tot uwer sielen salicheit. Amen.
Ende was onderteijcent: Van de gecommetierde des kerspels Ochten.
Actum den 1en junii stylo veteri.
Jan Wijllemsen, Roeloff van Setten, Cornelijs Jansen Pansier, J.N.M.H., Dit is 't merk X van Arian Jansen dat hij geschreven heefft, dit is 't X merck van Jan Vugen dat hij selvst geschreven heefft.
Die opschrifft ijs: Eerweerdighe, welgeleerden, seer voorsichtighen dienaers Henricus [Cochlaeus, Lefflerus] woonende tot Nimeghen opten Jodenborch.
3 Junii stylo veteri .
-----

Copia van Pols schrijven an den kerckendijenars van Nijmegen.

Copia.
Aen den edelen, erentfesten Diderich Vijgh, Heer tot Soelen, amptman in Nederbetouwe.

Sij verthoont met alle reverentie ende eerbiedinge, alsoe ick gehoort hebbe hier onderschreven, datse de eerweerdige heer wat souden aengedragen hebben, als ick gehoort hebbe van Geerardus Lievius, dat hij gedaen heefft, 't welcke ick nochtans niet zekerlick en weet dan uuth hoeren seggen van de nhabueren tot Ochten, soe en hebbe ick niet connen naerlaeten aen uuwe eerweerdige, wolwijse ende welgeleerden the schrijven, doer noots halven hiertoe gedwongen zijnde vanwegen mijne medebroeders, denwelcken uwer eerweerdigheit zouden geclaegt hebben, alsdat ick souden ontrouwelicken gehandelt hebben binnen der stadt van Rotterdam, alsswaer ick noch woenachtich ben, als wel sal blijcken bij suffisante assistatie van de borgemeijsteren der stadt Rotterdam ende van dienders aldaer. Alsoe nu dan de eerweerdige ende welgeleerde heeren t' somtijdts met schoene praetjes van de dijenders gepaeijt wordt, hoewel datselve somtijdts is strijdende tegen de waerheit ende soecken haren enen broeder alsoe te belasten aen die wettelicke overicheit nhae die leeringe Paulo totten Romeijnen aen het 13en capittel ende alsoe uuwe edele Ampt te ontrecken Zijn heijlige Woordt van alsulcke dijenders daer souden moegen inkomen, daeromme bid ick die eerweerdige heeren, dat sij den vornoempten willen ontseggen hairen eijsch ende te ordinieren zij eene van haire voornoempte collegie die voernoempten te doen examinieren offte disputieren tegen diegeene alhier onderschreven, often uwen diender alhier in de stadt, want zij mij dat altijdt geweijgert hebben. Dit doende, doet een godtsalich werck. Hiermede den Heer bevolen, die u edele lieve ende mij langh gesont wil spairen. Actum den XVIen junii 1604 stili veteri.
Onder stont: Heijndrijckus van den Poll etc.
D' opschrifft was: Aen den edelen, eerentfesten Diderich Vijgh, Heer tot Soelen,. amptman in Nederbetouwe, mijne bijsondere goede vrundt etc.

(Hierna volgt nog een tweede uitgebreide brief). ×
SERVICE
Contact
 
Vragen