Samenvatting
Dit proefschrift gaat over de rechtspositie van de gesubrogeerde verzekeraar in het Nederlandse schadeverzekeringsrecht. De centrale vraag is in hoeverre de hiervoor bedoelde rechtspositie van de schadeverzekeraar (na subrogatie) afwijkt van de rechtspositie van de verzekerde (voor subrogatie). Ter beantwoording van deze vraag, wordt in dit boek voor elk artikellid van de subrogatiebepaling (art. 7:962 BW) onderzocht wat de ratio en de reikwijdte is van het bewuste artikellid, alsook op welke wijze het bewuste artikellid de rechtspositie van de verzekeraar beïnvloedt. In dit kader wordt onder meer de reikwijdte van de diverse artikelleden afgezet tegen de ratio's daarvan. Daarbij is er uitgebreid aandacht voor rechtsvergelijking. Waar knelpunten worden gesignaleerd, worden concrete verbeteroplossingen aangedragen. Nu de rechtspositie van de schadeverzekeraar, naast de subrogatiebepaling, ook wordt bepaald door de Tijdelijke regeling verhaalsrechten (art. 6:197 BW) en (mogelijkerwijs) door de Bedrijfsregeling Brandregres, worden ook deze regelingen uitvoerig voor het voetlicht gebracht. Tot slot is ook een hoofdstuk gewijd aan de nog steeds gevoerde discussies over de verhaalbaarheid van redelijke kosten gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.